Ze gluurde om de hoek en was verbaasd daar een man op zijn hurken te zien zitten, met een wilde blik in zijn ogen. Hij had een hoekig gezicht en zijn bloedrode nektatoeages leken wel klauwen die zijn bleke hoofd en kin omvatten.
Hij grauwde toen hij haar zag. Min dook weer op de grond, ontweek een lint van vuur en gooide haar mes.
De man griste het mes uit de lucht en kwam ineengedoken naar voren, sluipend als een roofdier en glimlachend.
Toen bewoog hij zich ineens met een ruk en viel stuiptrekkend op de grond. Er liep een spoortje bloed uit zijn mond.
‘Dat,’ zei een vrouw met een toon van opperste afkeer in haar stem, ‘is iets wat ik eigenlijk niet zou moeten kunnen, maar iemands hart laten stilstaan met de Ene Kracht is geruisloos. Er is verrassend genoeg maar heel weinig Kracht voor nodig, en dat is handig.’ ‘Siuan!’ zei Min. ‘Jij hoort hier helemaal niet te zijn.’
‘Gelukkig maar voor jou dat ik er wel ben,’ zei Siuan. Ze snoof, bleef ineengedoken zitten en bekeek het lichaam. ‘Bah. Het is vies werk, maar als je vis wilt eten, moet je ook bereid zijn hem zelf schoon te maken. Waarom ben je nog zo bleek, meisje? Je bent nu veilig.’ ‘Jij hoort hier niet!’ zei Min. ‘Dat heb ik je duidelijk verteld. Blijf bij Garet Brin in de buurt!’
‘Ik bén ook bij hem gebleven, bijna even dichtbij als zijn eigen onderkleding, zal ik je vertellen. Daardoor hebben we elkaar het leven gered, dus ik denk dat je visioen klopte. Doen ze dat ooit wel eens niet?’
‘Nee, dat heb ik je ook al verteld,’ fluisterde Min. ‘Nooit. Siuan... Ik zag een aura rondom Brin dat betekende dat jullie bij elkaar moesten blijven omdat jullie anders zouden sterven. Het hangt nu ook boven je. Wat je ook denkt dat je gedaan hebt, dat visioen is nog niet afgewend. Het fs er nog.’
Siuan bleef even verstijfd staan. ‘Cauton is in gevaar.’
‘Maar...’
‘Dat kan me niet schelen, meisje!’ Verderop trilde de grond door bevingen van de Ene Kracht. De damane vochten terug. ‘Als Cauton faalt, is deze slag verloren! Het kan me niet schelen of we er allebei aan gaan. We móéten helpen. Opschieten!’
Min knikte en ze liepen samen om de zijkant van het beschadigde gebouw heen. Het vuurgevecht buiten was een chaotische mengeling van ontploffingen, rook en vlammen. Leden van de doodswachtgarde vielen met zwaarden de Sharanen aan, zonder zich er iets van aan te trekken dat hun metgezellen werden afgeslacht. Dat hield de geleiders in ieder geval bezig.
De bevelspost brandde met zoveel hitte dat Min achteruitdeinsde en haar arm voor haar gezicht sloeg.
‘Wacht even,’ zei Siuan, die vervolgens de Ene Kracht gebruikte om een straal water uit een vat te putten en hen allebei nat te sproeien. ‘Ik zal proberen de vlammen te doven,’ zei ze, terwijl ze de straal water op de bevelspost richtte. ‘Goed. Kom mee.’
Min knikte en dook door de vlammen, en Siuan liep mee. De wanden van tenmi hadden allemaal vlam gevat en brandden snel weg. Er droop vuur van de zoldering.
‘Daar,’ zei Min, die tranen van de hitte en rook wegknipperde. Ze wees naar donkere gestalten die in het midden van het gebouw bij Marts brandende kaartentafel in gevecht waren. Zo te zien waren daar drie of vier mensen aan het vechten met Mart. Licht, het waren allemaal grijzels, niet alleen die ene! Tuon lag op de grond.
Min rende langs de lijken van een sul’dam en enkele wachters. Siuan gebruikte de Ene Kracht om een van de grijzels van Mart af te trekken. Eén damane leefde nog en zat ineengedoken in een hoekje, met een doodsbange blik en haar teugel op de vloer. Haar sul’dam lag roerloos een stukje verderop. Haar greep was losgeraakt, kennelijk, en toen was ze gedood terwijl ze probeerde bij haar damane terug te komen.
‘Doe iets!’ riep Min naar het meisje, dat ze bij de arm greep.
De damane schudde huilend haar hoofd.
‘Het Licht verzenge je...’ schold Min.
Het dak van het gebouwtje kreunde. Min rende naar Mart toe. Eén grijzel was dood, maar er waren er nog twee, gekleed in de uniformen van Seanchaanse wachters. Min had moeite om haar blik op hen scherp te stellen. Ze waren in alle mogelijke opzichten onmenselijk doorsnee. Volkomen onopvallend.
Mart brulde en stak zijn mes in een van de mannen, maar hij had zijn speer niet. Min wist niet waar die was. Mart drong zich roekeloos naar voren en liep een snee in zijn zij op. Waarom?
Tuon, besefte Min, die struikelend tot stilstand kwam. Een van de grijzels knielde bij haar roerloze gestalte, hief een dolk, en...
Min gooide een mes.
Mart viel een stukje bij Tuon vandaan op de grond doordat de laatste grijzel hem bij zijn benen vast had. Mins mes wentelde door de lucht, weerspiegelde vlammen en raakte de grijzel die bij Tuon zat in zijn borst.
Min zuchtte. Nog nooit van haar leven was ze zo blij geweest een mes doel te zien treffen. Mart vloekte, draaide zich om, trapte zijn aanvaller in het gezicht en stak hem met een mes. Hij krabbelde naar Tuon toe en hees haar over zijn schouder.
Min liep hem tegemoet. ‘Siuan is hier ook. Ze...’
Mart wees. Siuan lag op de vloer. Haar ogen staarden nietsziend omhoog en alle beelden boven haar hoofd waren verdwenen.
Dood. Min verstijfde en haar hart verwrong. Siuan! Ze liep toch naar de vrouw toe, niet in staat te geloven dat ze dood was, hoewel haar kleren nog brandden van de uitbarsting van vuur die haar en ongeveer de helft van de wand achter haar had verbrand.
‘Weg hier!’ riep Mart hoestend, metTuon in zijn armen. Hij beukte met zijn schouder tegen een muur die half verbrand was en brak er dwars doorheen.
Min kermde toen ze Siuans lichaam achterliet, en ze knipperde tranen van verdriet en van de rook weg. Ze hoestte terwijl ze Mart de open lucht in volgde. De buitenlucht was zo zoet, zo kóüd. Achter hen kreunde het gebouwtje nog een keer en stortte in.
Binnen enkele ogenblikken waren Min en Mart omringd door leden van de doodswachtgarde. Geen van hen probeerde Tuon van Mart over te nemen; ze ademde nog, zij het oppervlakkig. Aan de blik in zijn ogen te zien dacht Min ook niet dat het ze zou zijn gelukt.
Vaarwel, Siuan, dacht Min, omkijkend terwijl wachters haar wegleidden bij de gevechten beneden de Dasharknobbel. Moge de Schepper je ziel beschutten.
Ze zou anderen de boodschap sturen om Brin te beschermen, maar ze wist – diep vanbinnen – dat het niets zou uithalen. Hij was ongetwijfeld in razernij uitgebarsten zodra Siuan overleed, en daarnaast was er nog haar visioen.
Ze vergiste zich nooit. Soms haatte Min het, maar ze vergiste zich nóóit.
‘Belemmer hun wevingen,’ riep Egwene. ‘Ik val aan!’
Ze wachtte niet af om te zien of ze werd gehoorzaamd. Ze putte zoveel kracht als ze kon, trok het naar binnen door Vora’s sa’angreaal en schoot drie verschillende strepen vuur de helling op waar de Sharanen zich hadden verschanst.
Rondom haar hadden Brins goed opgeleide troepen moeite om de gelederen in stand te houden. Ze vochten tegen Sharaanse soldaten en werkten zich omhoog tegen de westelijke helling van de Hoogvlakte. De helling zat vol met honderden groeven en gaten, ontstaan door de wevingen die links en rechts heen en weer vlogen.
Egwene werkte zich wanhopig naar boven. Ze voelde Gawein daarboven, maar ze dacht dat hij bewusteloos was. Zijn levensvonk was zo zwak dat ze amper kon voelen in welke richting hij zich bevond. Haar enige hoop was om zich tussen de Sharanen door te vechten en bij hem te komen.
De grond beefde toen ze boven zich een Sharaanse vrouw verdampte. Saerin, Doesine en andere zusters richtten zich op het afweren van de vijandelijke wevingen, terwijl Egwene de aanval inzette. Ze stapte naar voren. Stap voor stap.
Ik kom eraan, Gawein, dacht ze angstig. Ik kom eraan.
‘We komen verslag uitbrengen, Wyld.’
Demandred negeerde de boodschappers voorlopig. Hij vloog mee met een valk en bekeek de strijd door de ogen van de vogel. Raven waren beter, maar elke keer als hij met een raaf meevloog, schoot de ene of andere Grenslander hem omlaag. De mensen hadden door de eeuwen heen zoveel gebruiken vergeten, waarom moest nou net die ene hen zijn bijgebleven?