Juilin had een speer in zijn hand, een wapen waar hij maar een klein beetje vertrouwd mee was. Een gepantserd Sharaans eskader drong zich tussen Myk en Charns pieken door. De officiers droegen borstplaten, vreemd genoeg omwikkeld met stof in verschillende kleuren, terwijl de gewone soldaten leer met repen metaal erop droegen. Ze hadden allemaal vreemde patronen op hun rug.
De leider van de Sharaanse troep had een angstaanjagende vlegel in zijn hand waarmee hij eerst één piekenier de hersens insloeg en toen een volgende. De man brulde tegen Juilin, schold op hem, maar hij verstond het toch niet.
Juilin maakte een schijnbeweging en de Sharaan hief zijn schild, dus ramde Juilin zijn speer in de spleet tussen borstplaat en arm. Licht, die kerel vertrok geen spier! Hij beukte met zijn schild tegen Juilin aan en dwong hem naar achteren.
De speer glipte uit Juilins bezwete vingers. Hij vloekte en reikte naar zijn zwaardbreker, een wapen dat hij goed kende. Myk en de anderen waren verderop in gevecht met de rest van het Sharaanse eskader. Charn probeerde Juilin te helpen, maar de dolle Sharaan sloeg met zijn vlegel op Charns hoofd en spleet zijn schedel als een walnoot.
‘Sterf, smerig monster!’ riep Juilin, die naar voren sprong en zijn zwaardbreker vlak boven de halskraag in zijn nek stak. Andere Sharanen kwamen snel zijn kant op. Juilin sprong naar achteren toen zijn tegenstander eindelijk omviel en stierf. En net op tijd, want een Sharaan links van hem probeerde zijn hoofd eraf te hakken met een wijde zwaai van zijn zwaard. De punt van het zwaard ging langs zijn oor, waarop Juilin instinctief zijn eigen kling hief. Het wapen van zijn tegenstander brak in tweeën, en hij schakelde de man snel uit met een haal over zijn keel.
Juilin bukte zich snel om zijn speer op te rapen. Vlakbij vielen vuurbollen neer van de aanvallen van de Aes Sedai achter hen en de Sharanen op de Hoogvlakte voor hen. Er kwam zand in Juilins haar terecht, en het bleef plakken in het bloed op zijn armen.
‘Standhouden!’ brulde Juilin tegen zijn mannen. ‘Het Licht verzenge jullie, we moeten standhouden!’
Hij viel een volgende Sharaan aan die op hem af kwam. Een van de piekeniers hief zijn wapen nog op tijd om de man in zijn schouder vast te pinnen, zodat Juilin zijn met leer omhulde borst kon doorboren.
De lucht beefde. Zijn oren piepten een beetje van alle ontploffingen. Juilin ging achteruit en riep bevelen tegen zijn mannen.
Hij moest hier helemaal niet zijn. Hij zou ergens moeten zijn waar het warm was, met Amathera, nadenkend over de volgende misdadiger die hij moest vangen.
Maar hij nam aan dat elke man op het slagveld vond dat hij ergens anders zou moeten zijn. Het enige wat hij kon doen, was doorgaan met vechten.
Zwart staat je goed, zei Androl in gedachten tegen Pevara terwijl ze zich door het vijandelijke leger op de Hoogvlakte werkten.
Dat, antwoordde ze, is iets wat je nooit tegen een Aes Sedai moet zeggen. Echt nooit.
Zijn enige antwoord was een zenuwachtig gevoel door de binding. Pevara begreep het wel. Ze liepen – gehuld in de omgekeerde wevingen van de Spiegel der Nevelen – tussen Duistervrienden, Schaduwgebroed en Sharanen door. En het lukte. Pevara droeg een wit gewaad met een zwarte mantel eroverheen – die maakten geen deel uit van de weving – maar iedereen die in de kap van haar mantel zou kijken, zou het gezicht zien van Alviarin, een lid van de Zwarte Ajah. Theodrin droeg het gezicht van Rianna.
Androl en Emarin waren gehuld in wevingen die hun het gezicht gaven van Nensen en Kash, twee trawanten van Taim. Jonnet leek helemaal niets op zichzelf. Hij droeg het gezicht van een onopvallende Duistervriend en speelde zijn rol goed. Hij sloop achter hen aan en droeg hun spullen. Je zou de goedmoedige Tweewaterse man nooit herkennen in de man met dat havikgezicht, het vette haar en die schichtige houding.
Ze liepen met ferme tred langs de achterhoede van het leger van de Schaduw op de Hoogvlakte. Trolloks sleepten bundels pijlen naar voren, andere verlieten de gelederen om zich te goed te doen aan stapels lijken. Er stonden kookpotten te borrelen. Dat schokte Pevara. Stopten ze om te eten? Nu?
Niet allemaal tegelijk, stuurde Androl haar toe. En dit doen menselijke legers ook, hoewel die onderbrekingen nooit worden bezongen in ballades. De gevechten hebben de hele dag geduurd, en soldaten hebben voedsel nodig om te vechten. Meestal wissel je elkaar in drie groepen af. Je voorhoede, je reservekrachten, en de soldaten die even geen dienst hebben. Soldaten willen na het gevecht zo snel mogelijk iets eten om dan nog wat slaap te kunnen krijgen. E,n dan weer terug naar het front.
Ooit had Pevara oorlog anders bekeken. Ze had gedacht dat elke man daar op elk ogenblik van de dag mee bezig was. Een werkelijke strijd, echter, was geen sprint maar langdurig, uitputtend ploeteren.
Het was al eind van de middag, bijna avond. In het oosten, beneden de Hoogvlakte, strekten de gelederen zich in beide richtingen langs de droge rivierbedding uit. Vele duizenden mannen en Trolloks vochten daar over en weer. Grote aantallen Trolloks waren daar ingezet, maar andere werden teruggehaald naar de Hoogvlakte om te eten of een tijdje bewusteloos neer te vallen.
Ze keek niet al te nauwkeurig naar de kookpotten, hoewel Jonnet zich op zijn knieën liet vallen en naast het pad overgaf. Hij had de lichaamsdelen in de dikke brij zien drijven. Terwijl hij zijn maag leegde op de grond, snoof en joelde een langslopende groep Trolloks spottend.
Waarom gaan ze van de Hoogvlakte af om de rivier in te nemen? vroeg ze Androl in gedachten. Hierboven lijkt me de betere positie.
Misschien is het dat ook wel, antwoordde Androl. Maar de Schaduw is de aanvaller. Als ze op deze plek blijven, dient dat Cautons leger. Demandred moet hem onder druk blijven zetten. Dat betekent dat hij de rivier moet oversteken.
Dus Androl had ook verstand van tactiek. Dat had ze niet verwacht.
Ik heb het een en ander opgepikt, stuurde hij haar toe. Ik zal niet gauw generaal worden.
Gewoon nieuwsgierig naar hoeveel levens je hebt geleid, Androl.
Vreemde uitspraak, komend van een vrouw die oud genoeg is om de oma van mijn grootmoeder te zijn.
Ze liepen verder langs de oostkant van de Hoogvlakte. In de verte, aan de westkant, waren de Aes Sedai bezig zich een weg omhoog te vechten, maar voorlopig was de Hoogvlakte nog in handen van Demandreds troepen. Het gedeelte waar Pevara nu doorheen liep, was vol met Trolloks. Sommige ervan maakten logge buigingen toen Pevara en de anderen langskwamen, andere gingen op de kale stenen liggen om te slapen. Allemaal hielden ze hun wapen bij de hand.
‘Dit ziet er niet veelbelovend uit,’ zei Emarin zachtjes van achter zijn masker. ‘Ik denk dat Taim zijn omgang met de Trolloks beperkt tot het strikt noodzakelijke.’
‘Verderop,’ zei Androl. ‘Kijk.’
De Trolloks hadden zich afgescheiden van een groep Sharanen in vreemde uniformen. Ze droegen pantsers omhuld met stof, zodat er niets van het metaal te zien was behalve aan de achterkant, hoewel de vorm van de borstplaten toch nog duidelijk afgetekend werd. Pevara keek de anderen aan.
‘Ik zou me kunnen voorstellen dat Taim deel uitmaakt van die groep,’ zei Emarin. ‘Het zal er waarschijnlijk een stuk minder stinken dan hier, te midden van de Trolloks.’
Pevara had de stank buitengesloten. Dat had ze jaren geleden al geleerd: sterke geuren negeren, net zoals ze met hitte of kou kon. Terwijl Emarin het zei, echter, glipte een vleugje van wat de anderen roken door haar verdediging heen. Snel beheerste ze zich weer. Het was niet te harden.