‘Ik zal je in veiligheid brengen, Gawein,’ beloofde Galad, die hem optilde en schrok toen hij tranen in zijn ogen zag. ‘Ik wil mijn broer niet kwijt.’
Gawein hoestte. ‘Dat hoeft ook niet. Je hebt nóg een broer, Galad. Een broer die je niet kent. Een zoon van... Tigraine... die de Woestenij in is gegaan... De zoon van een Speervrouwe. Geboren op de Drakenberg...’
O, Licht.
‘Haat hem niet, Galad,’ fluisterde Gawein. ‘Ik heb hem vroeger altijd gehaat, maar nu niet meer. Ik...’
Gaweins ogen stopten met bewegen.
Galad tastte naar een hartslag, maar toen ging hij zitten en keek naar zijn dode broer. Uit het verband dat Gawein zelf om zijn zij had gedaan lekte bloed op de droge grond, waar het hongerig werd opgezogen.
Golever kwam naar hem toe. Hij ondersteunde Alhanra, met een zwart gezicht en verbrande kleren en de geur van rook om zich heen van een blikseminslag. ‘Breng de gewonden in veiligheid, Golever,’ zei Galad, die opstond. Hij legde zijn hand op het medaillon om zijn hals. ‘Neem alle mannen mee en vertrek.’
‘En u, Kapiteinheer-gebieder?’ vroeg Golever.
‘Ik zal doen wat er gebeuren moet,’ antwoordde Galad. Hij voelde een diepe kilte vanbinnen. Zo koud als winters staal. ‘Ik zal Licht brengen in de Schaduw. Ik zal gerechtigheid brengen bij de Verzakers.’
Gaweins levensdraad verdween.
Egwene kwam met een ruk tot stilstand op het slagveld. Binnen in haar brak iets. Het voelde alsof ze plotseling werd doorboord met een mes, dat het deeltje van Gawein uit haar weg kerfde en niets dan leegte achterliet.
Ze gilde en viel op haar knieën. Nee. Nee, dit kón niet. Ze had hem net nog gevoeld, nog maar een klein stukje verderop! Ze was al bijna bij hem. Ze kon... Ze kon...
Hij was er niet meer.
Egwene schreeuwde het uit, opende zichzelf voor de Ene Kracht en trok er zoveel van naar binnen als ze bevatten kon. Ze stuurde een muur van vlammen op de Sharanen af die nu overal om haar heen waren. De Aes Sedai hadden ooit de Hoogvlakte in handen gehad, maar nu was het een chaos.
Ze viel hen aan met de Kracht, met haar hand om Vora’s sa’angreaal. Ze zou ze vernietigen! Licht! Wat een pijn. Wat deed het vreselijk pijn.
‘Moeder!’ riep Silviana, die haar arm greep. ‘Je bent losgeslagen, Moeder! Je vermoordt onze eigen mensen. Alsjeblieft!’
Egwene haalde hijgend adem. Verderop strompelde een groep Witmantels langs, met gewonden op weg de helling af.
Zo dichtbij! O, Licht. Hij was er niet meer!
‘Moeder?’ vroeg Silviana.
Egwene hoorde haar amper. Ze raakte haar wangen aan en voelde tranen.
Voorheen was ze zo stoutmoedig geweest. Ze had beweerd dat ze ondanks het verlies van Gawein kon blijven strijden. Wat naïef van haar. Ze liet het vuur van saidar binnen in zich doven. Nu dat weg was, verliet al het leven haar. Ze zakte opzij en voelde dat ze werd weggedragen. Door een Poort, van het slagveld af.
Tam gebruikte zijn laatste pijl om een Witmantel te redden. Hij had nooit verwacht dat hij dat nog eens zou doen, maar zo zag je maar weer. De wolfachtige Trollok struikelde achteruit met de pijl in zijn oog, maar hij weigerde neer te gaan totdat de jonge Witmantel zich omhoogwerkte uit de modder en het monster tegen de knieën trapte.
Zijn mannen bevonden zich nu op de looppaden van de palissade en schoten salvo’s pijlen op de Trolloks af die hier de rivierbedding waren overgestoken. Hun aantallen waren een stuk uitgedund, maar het waren er nog altijd heel veel.
Tot dit ogenblik was de strijd goed gegaan. Tams gezamenlijke troepen spreidden zich indrukwekkend uit langs de rivier aan de Shienaraanse kant. Stroomafwaarts hield het Legioen van de Draak, bestaande uit kruisboogbanieren en zware cavalerie, de opmars van de Trolloks tegen. Dezelfde gebeurtenissen hadden zich hier afgespeeld, verder stroomopwaarts, waar boogschutters, voetsoldaten en cavalerie de Trolloks tegenhielden die de rivierbedding in wilden. Totdat de voorraden opraakten en Tam gedwongen was zijn mannen terug te trekken naar de betrekkelijke veiligheid van de palissade.
Tam keek opzij. Abel stak zijn boog omhoog en haalde zijn schouders op. Zijn pijlen waren op. Overal langs het looppad staken de mannen uit Tweewater hun bogen omhoog. Geen pijlen meer.
‘Er komen er ook niet meer,’ zei Abel zachtjes. ‘Die jongen zei dat dat het laatste stel was.’
Het Witmantelleger vocht wanhopig, samen met leden van Perijns Wolvengarde, maar ze werden massaal achteruitgedreven van de rivierbedding. Ze vochten aan drie kanten, en een volgend Trollok-leger was net omgedraaid om hen geheel in te sluiten. De banier van Geldan wapperde dichter bij de ruïnes. Arganda hield die positie, samen met Nurelle en wat er van de Vleugelgarde restte.
Als dit een willekeurige strijd was geweest, zou Tam zijn mannen hun pijlen hebben laten sparen voor de aftocht. Maar vandaag zou er geen aftocht zijn, en het bevel om te schieten was het juiste geweest. De jongens hadden voor elk schot de tijd genomen. Ze hadden waarschijnlijk duizenden Trolloks gedood in deze paar uren van strijd.
Maar wat was een boogschutter zonder zijn boog? Nog altijd een Tweewaterse man, dacht Tam. En nog altijd niet bereid om deze strijd verloren te verklaren.
‘Van de looppaden af, en opstellen met wapens,’ riep Tam naar de jongens. ‘Laat de bogen hier. We halen ze wel op als er weer pijlen deze kant op komen.’
Er zouden geen pijlen meer komen, maar de mannen uit Tweewater deden liever alsof ze straks weer terug konden naar hun bogen. Ze stelden zich in rijen op zoals Tam hun had geleerd, gewapend met speren, bijlen, zwaarden en zelfs een paar zeisen. Alles wat ze maar bij de hand hadden, samen met schilden voor de mannen met bijlen, en zwaarden en goede leren pantsers voor hen allemaal. Geen pieken, helaas. Nadat de zware infanterie was uitgerust, waren die op geweest.
‘Blijf dicht bij elkaar,’ zei Tam tegen hen. ‘Stel je op in twee wiggen. We vallen de Trolloks rondom de Witmantels aan.’ Het beste wat ze konden doen – althans, het beste wat Tam kon verzinnen – was de Trolloks aanvallen die net achter de Witmantels waren verschenen, ze uiteen drijven en de Witmantels helpen ontkomen.
De mannen knikten, hoewel ze waarschijnlijk heel weinig van de tactiek begrepen. Dat maakte niet uit. Zolang ze maar netjes in het gelid bleven, zoals Tam hun had geleerd.
Ze begonnen te rennen, en Tam moest denken aan een ander slagveld. Sneeuw die in zijn gezicht prikte, een gierende wind. Eigenlijk was dat slagveld het begin van alles geweest. Nu eindigde het hier.
Tam plaatste zichzelf op de punt van de eerste wig en zette Deoan – een man uit Devenrit die in het Andoraanse leger had gediend – op de punt van de andere. Tam leidde zijn mannen met ferme tred naar voren, zonder hun, of zichzelf, de tijd te geven om te veel stil te staan bij wat er zou gebeuren.
Toen ze de reusachtige Trolloks met hun zwaarden, paalwapens en strijdbijlen naderden, zocht Tam de vlam en de leegte op. Zijn zenuwen verdwenen. Alle gevoel verdampte. Hij ontblootte het zwaard dat Rhand hem had gegeven, dat met de draken op de schede geschilderd. Het was een van de mooiste wapens die Tam ooit had gezien. Dat gevouwen metaal fluisterde over een oorsprong in de verre oudheid. Het leek een te goed wapen voor Tam. Maar dat gevoel had hij gehad bij elk zwaard dat hij ooit had gebruikt.
‘Denk eraan, in formatie blijven!’ brulde Tam achterom naar zijn mannen. ‘Laat je niet uit elkaar drijven. Als iemand valt, stapt de volgende naar voren en neemt zijn plaats in, terwijl een ander de gevallen man naar het midden van de wig trekt.’
Ze knikten naar hem, en toen vielen ze de Trolloks in de rug aan. Zodra zijn wiggen dichterbij kwamen, draaiden de gigantische Trolloks zich naar hen om.
Fortuona wuifde de so’jhin weg die probeerde haar weer in haar keizerlijke kleding te helpen. Ze stonk naar rook van de brand en had verschillende brand- en schroeiplekken op haar armen. Ze zou geen Heling van damane aanvaarden, natuurlijk. Hoewel sommige leden van haar volk hun houding op dat gebied begonnen bij te stellen, zou Fortuona dat beslist niet doen. Bovendien waren haar verwondingen niet ernstig.