‘Perziken!’ herhaalde Rhand vol afgrijzen. Iedereen wist dat die giftig waren.
‘Ha! Vrees niet, beste man! Uit deze is het gif verwijderd. Ze zijn net zo veilig als dat ik eerlijk ben.’ De vrouw glimlachte en nam een hap van een perzik om het te bewijzen. Toen ze dat deed, verscheen er een vuil handje van onder de kraam. Er verstopte zich een zwerfkind onder, een jongen die Rhand tot nu toe nog niet had opgemerkt.
De kleine jongen greep een rode vrucht van een soort die Rhand niet herkende en rende ermee weg. Hij was zo klein en mager dat Rhand zijn ribben kon tellen, en zijn benen waren zo dun dat het een wonder was dat hij kon lopen.
De vrouw bleef naar Rhand glimlachen terwijl ze naar haar middel reikte en een staafje met aan de zijkant een hendeltje pakte. Ze trok aan dat hendeltje, en het staafje knalde.
De zwerfjongen viel met een bloederige wond gestrekt op de grond. De mensen stroomden om hem heen, hoewel iemand – een man met vele wachters – wel het fruit van de grond raapte. Hij veegde het bloed eraf, nam een hap en liep door. Een paar minuten later reed er een stoomwagen over het lijk heen en plette het op de modderige weg.
Rhand keek vol afgrijzen weer naar de vrouw. Met een glimlach nog om haar lippen stopte ze haar wapen weg. ‘Zocht u naar een bepaald soort fruit?’ vroeg ze.
‘U hebt dat kind gedood!’
De vrouw fronste verward. ‘Ja. Was het van u, beste man?’
‘Nee, maar...’ Licht! Die vrouw toonde geen greintje berouw of bezorgdheid. Rhand draaide zich om, maar hij zag niemand die ook maar iets leek te geven om wat er was gebeurd.
‘Meneer?’ vroeg de vrouw. ‘Ik heb het gevoel dat ik u zou moeten kennen. U draagt mooie kleding, al is het wat ouderwets. Bij welke groepering hoort u?’
‘Groepering?’ vroeg Rhand, die haar weer aankeek.
‘En waar zijn uw wachters?’ vroeg de vrouw. ‘Een man zo rijk als u heeft die natuurlijk.’
Rhand keek haar in de ogen, en hij draaide zich om en rende weg toen de vrouw haar wapen weer pakte. Hij dook een hoek om. Die blik in haar ogen... een volkomen gebrek aan enig menselijk medeleven. Ze zou hem zonder meer hebben gedood, wist hij.
Anderen op straat zagen hem. Ze porden metgezellen in hun zij en gebaarden naar hem. Een man die hij tegenkwam riep: ‘Spreek je groepering uit!’ Anderen zetten de achtervolging in.
Rhand dook een volgende hoek om. De Ene Kracht. Durfde hij die te gebruiken? Hij wist niet wat er in deze wereld aan de hand was. Net als voorheen had hij moeite om zich los te maken van het visioen. Hij wist wel dat dit niet echt was, maar toch geloofde hij ook dat hij er deel van uitmaakte.
Hij waagde het er niet op met de Ene Kracht en vertrouwde voorlopig op zijn voeten. Hij kende Caemlin niet ontzettend goed, maar hij herinnerde zich dit gedeelte nog. Als hij aan het eind van deze straat afsloeg... ja, daar! Verderop zag hij een bekend gebouw, met een bordje waarop een man knielde voor een vrouw met rossig blond haar. De Koninginnezegen.
Rhand bereikte de voordeur net toen de mensen die hem achtervolgden achter hem de hoek om kwamen. Ze bleven staan toen Rhand naar de deur holde, waar een potige kerel bij stond. Een nieuwe deurwachter? Rhand kende hem niet. Was deze herberg nog steeds van Basel Gil, of was hij verkocht?
Rhand rende met bonzend hart de grote gelagkamer in. Enkele mannen met een beker bier voor zich keken naar hem. Rhand had geluk: Basel Gil stond zelf achter de toog, bezig een beker te poetsen met een doek.
‘Meester Gil!’ riep Rhand.
De stevige man draaide zich fronsend om. ‘Ken ik u?’ Hij bekeek Rhand van top tot teen. ‘Heer?’
‘Ik ben het, Rhand!’
Gil hield zijn hoofd schuin en grijnsde. ‘O, jij! Ik was je vergeten. Is je vriend niet bij je? Die met die duistere blik in zijn ogen?’
Dus de mensen hier herkenden Rhand niet als de Herrezen Draak. Wat had de Duistere met hen gedaan?
‘Ik moet je spreken, meester Gil,’ zei Rhand terwijl hij naar een afgescheiden eetzaaltje beende.
‘Wat is er, jongen?’ vroeg Gil, die achter hem aan liep. ‘Heb je soms problemen? Alweer?’
Rhand sloot de deur achter meester Gil. ‘Welke Eeuw is dit?’
‘De Vierde Eeuw, natuurlijk.’
‘Dus de Laatste Slag is afgelopen?’
‘Ja, en wij hebben gewonnen!’ Gil keek Rhand onderzoekend aan. ‘Gaat het wel goed met je, jongen? Hoe kun je nou niet weten...’
‘Ik heb de afgelopen paar jaar in het bos gezeten,’ zei Rhand. ‘Bang voor wat er allemaal gebeurde.’
‘Ach, zo. Weet je niets van de groeperingen?’
‘Nee.’
‘Licht, jongen! Dan heb je grote problemen. Wacht, ik zal een groeperingsteken voor je halen. Dat zul je echt nodig hebben!’ Gil trok de deur open en draafde naar buiten.
Rhand sloeg zijn armen over elkaar en merkte met ongenoegen op dat er achter de haard in deze kamer een niéts was. ‘Wat heb je met ze gedaan?’ wilde Rhand weten.
IK HEB ZE LATEN DENKEN DAT ZE GEWONNEN HEBBEN.
‘Waarom?’
VELEN DIE MIJ VOLGEN, BEGRIJPEN TIRANNIE NIET.
‘Wat heeft dat er nou mee te...’ Rhand brak zijn zin af toen Gil terugkeerde. Hij had geen ‘groeperingsteken’ bij zich, wat dat ook was. In plaats daarvan had hij drie potige wachters opgehaald. Hij wees naar Rhand.
‘Gil...’ zei Rhand, die achteruitdeinsde en de Bron greep. ‘Wat doe je?’
‘Nou, ik denk dat die jas wel wat waard is,’ zei Gil. Hij klonk niet in het minst verontschuldigend.
‘En dus wil je me beroven?’
‘Eh, ja.’ Gil leek verward. ‘Waarom niet?’
De schurken stapten de kamer in en keken met behoedzame ogen naar Rhand. Ze hadden knuppels bij zich.
‘Vanwege de wet,’ zei Rhand.
‘Waarom zouden er wetten zijn tegen diefstal?’ vroeg Gil hoofdschuddend. ‘Wat ben je voor een kerel, dat je dat soort dingen denkt? Als een man niet kan beschermen wat hij heeft, waarom zou hij het dan mogen houden? Als een man zijn leven niet kan verdedigen, wat heeft hij er dan aan?’
Gil gebaarde de drie mannen naar voren. Rhand bond ze vast met touwen van Lucht.
‘Je hebt hun geweten weggenomen, of niet?’ vroeg hij zachtjes.
Gils ogen werden groot bij Rhands gebruik van de Ene Kracht. Hij wilde ervandoor gaan, maar Rhand greep hem ook vast met touwen van Lucht.
MENSEN DIE DENKEN DAT ZE ONDERDRUKT WORDEN, ZULLEN OP EEN DAG VECHTEN. IK ZAL NIET ALLEEN HUN WIL OM VERZET TE BIEDEN WEGNEMEN, MAAR OOK AL HUN VERDENKINGEN DAT ER IETS MIS IS.
‘En zo laat je ze zijn, zonder enig mededogen?’ vroeg Rhand, kijkend in Gils ogen. De man leek doodsbang dat Rhand hem zou vermoorden, net als de drie schurken. Maar Rhand zag geen spijt bij hem. Nog geen spoortje.
MEDEDOGEN IS ONNODIG.
Rhand voelde zich verkild. ‘Dit is anders dan de vorige wereld die je me hebt laten zien.’
WAT IK JE DE VORIGE KEER LIET ZIEN, IS WAT DE MENSEN VERWACHTEN. HET IS HET KWAAD WAARVAN ZE DENKEN DAT ZE ERTEGEN STRIJDEN. MAAR IK ZAL EEN WERELD SCHEPPEN WAAR GOED OF KWAAD NIET BESTAAN. ALLEEN IK BESTA.
‘Weten je dienaren dit?’ fluisterde Rhand. ‘Degenen die jij Uitverkorenen noemt? Zij denken dat ze vechten om heer en meester te worden over een wereld die ze zelf scheppen. In plaats daarvan geef je ze dit. Dezelfde wereld... maar dan zonder Licht.’
ALLEEN IK BESTA.
Geen Licht. Geen liefde. De verschrikking ervan drong tot Rhand door en schokte hem. Dit was een van de mogelijkheden die de Duistere kon kiezen als hij won. Dat wilde nog niet zeggen dat dit het zou worden, of dat het al vaststond, maar... O, Licht, dit was verschrikkelijk. Veel verschrikkelijker nog dan een wereld van gevangenen, veel verschrikkelijker dan een donker land met een gebroken landschap.
Dit was werkelijk afgrijzen. Dit was een volledige corruptie van de wereld, waar al het moois uit was verwijderd zodat er alleen een omhulsel overbleef. Een mooi omhulsel, maar niet meer dan een omhulsel.