Rhand zou nog liever duizend jaar martelingen ondergaan en het stukje van zichzelf behouden dat hem het vermogen gaf om goed te zijn, dan ook maar even te leven in deze wereld zonder Licht.
Hij draaide zich woedend naar de duisternis om. Die verteerde de achterste muur en werd groter. ‘Je maakt een fout, Shaitan!’ brulde Rhand tegen het niets. ‘Denk je dat je me kunt laten wanhopen? Denk je dat je mijn wil kunt breken? Hiermee lukt het je niet, dat zweer ik je. Dit zorgt er juist voor dat ik zal strijden!’
Er rommelde iets in de duisternis. Rhand brulde, duwde met zijn wilskracht naar buiten en brak de duistere wereld van leugens en mensen die zonder enig mededogen doodden. De wereld barstte in draden uiteen en Rhand bevond zich weer op die plek buiten de tijd, waar het Patroon om hem heen golfde.
‘Laat je me je ware hart zien?’ vroeg Rhand aan het niets terwijl hij die draden vastgreep. ‘Dan zal ik jou het mijne laten zien, Shaitan. Er is een spiegelbeeld van die Lichtloze wereld die jij wilt maken.
Een wereld zonder Schaduw.’
Mart beende weg en bedwong zijn woede. Tuon leek wel echt boos op hem! Licht. Ze zou toch wel terugkomen als hij haar nodig had?
‘Mart?’ zei Min, die zich naar hem toe haastte.
‘Ga met haar mee,’ zei Mart. ‘Hou een oogje op haar voor me, Min.’
‘Maar...’
‘Ze heeft niet veel bescherming nodig,’ zei Mart. ‘Ze is taai. Bloed en as, ze is taai. Ze moet alleen wel in de gaten worden gehouden. Ik maak me zorgen om haar, Min. Maar goed, ik moet die verrekte oorlog winnen. Ik kan niet dat doen én met haar meegaan. Dus wil jij een oogje op haar houden? Alsjeblieft?’
Min vertraagde haar pas, en toen omhelsde ze hem ineens. ‘Veel geluk, Martrim Cauton.’
‘Veel geluk, Min Farsen,’ antwoordde Mart. Hij liet haar los en legde zijn ashandarei op zijn schouder. De Seanchanen verlieten de Dasharknobbel en trokken zich terug naar de Erinin. Daarna zouden ze de Akker van Merrilor helemaal verlaten. Demandred zou hen laten gaan. Het zou stom van hem zijn om ze tegen te houden. Bloed en bloedas, wat haalde Mart zich op de hals? Hij had zojuist zeker een kwart van zijn troepen weggestuurd.
Ze komen wel terug, dacht hij. Als zijn gok werkte. Als de dobbelstenen zo vielen als hij hoopte.
Alleen was deze strijd geen dobbelspel. Daarvoor was het te fijnzinnig. Het leek eigenlijk meer op kaarten. En Mart won meestal met kaarten. Meestal.
Rechts van hem liep een groep mannen in donkere Seanchaanse pantsers naar het slagveld. ‘Hé, Karede!’ riep Mart.
De grote man draaide zich om en keek Mart duister aan. Ineens wist Mart hoe een brok metaal zich voelde als Perijn er met een hamer in zijn hand naar keek. Karede beende naar hem toe, en hoewel hij overduidelijk probeerde zijn gezicht kalm te houden, voelde Mart de donder die van hem afstraalde.
‘Dank je,’ zei Karede stram, ‘voor je hulp bij het beschermen van de Keizerin, moge zij eeuwig leven.’
‘Je vindt dat ik haar naar een veiligere plek had moeten sturen,’ zei Mart. ‘Weg bij de bevelspost.’
‘Het is niet aan mij om te twijfelen aan iemand van het Bloed, Grootheid,’ zei Karede.
‘Je twijfelt niet aan me,’ zei Mart, ‘je overweegt om iets scherps in mijn lijf te steken. Dat is heel wat anders.’
Karede slaakte een lange, diepe zucht. ‘Verontschuldig mij, Grootheid,’ zei hij, en hij draaide zich om. ‘Ik moet met mijn mannen gaan sterven.’
‘Dat denk ik toch niet,’ zei Mart. ‘Jij gaat met mij mee.’
Karede draaide zich weer naar hem om. ‘De Keizerin, moge zij eeuwig leven, heeft bevolen...’
‘Dat je naar het front moest,’ zei Mart, die zijn hand boven zijn ogen zette en naar de rivierbedding tuurde, waar het wemelde van de... ‘Geweldig. Waar denk je verdomme dat ik naartoe ga?’
‘Trekt u ten strijde?’ vroeg Karede.
‘Op m’n gemakje,’ antwoordde Mart. Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik wil weten wat Demandred aan het doen is... Ik ga daarheen, Karede, en het lijkt me geweldig om jou en je mannen tussen mij en de Trolloks in te hebben staan. Ga je mee?’
Karede antwoordde niet, maar hij liep ook niet weg.
‘Luister, wat zijn je keuzes?’ vroeg Mart. ‘Daarheen rijden en zonder werkelijk doel sterven? Of meekomen om te proberen mij in leven te houden voor je Keizerin? Ik ben er bijna zeker van dat ze op me gesteld is. Misschien. Ze is moeilijk te peilen, die Tuon.’
‘U mag haar niet bij die naam noemen,’ baste Karede.
‘Ik noem haar hoe ik verdomme wil.’
‘Niet als wij met u mee moeten komen,’ zei Karede. ‘Als ik met u mee moet rijden, Prins van de Raven, wil ik niet dat mijn mannen dat van uw lippen horen. Het zou een slecht voorteken zijn.’
‘Nou, dat kunnen we natuurlijk niet hebben,’ gaf Mart toe. ‘Best, Karede. Laten we weer in die rotzooi duiken en kijken wat we kunnen doen. In naam van Fortuona.’
Tam hief zijn zwaard alsof hij met een tweestrijd wilde beginnen, maar hij vond hier geen eerbare vijanden. Alleen grommende, jankende, woeste Trolloks die waren verdreven door de bestookte Witmantels in deze strijd bij de ruïnes.
De Trolloks draaiden zich naar de mannen uit Tweewater om en vielen aan. Tam, die de punt van de wigformatie vormde, begon met Riet in de wind. Hij weigerde ook maar één stap achteruit te doen. Hij boog zich alle kanten op, maar hij hield stand terwijl hij door de rij Trolloks heen brak en met snelle houwen van zijn zwaard om zich heen maaide.
De Tweewaterse mannen drongen zich naar voren als een doorn in de voet en een stekel in de hand van de Duistere. In de chaos die volgde, vloekten en schreeuwden ze en probeerden de Trolloks uiteen te drijven.
Maar al snel richtten ze zich op standhouden. De Trolloks dromden om de mannen heen. De wigformatie, doorgaans een aanvalstac-tiek, werkte hier ook goed. Trolloks bewogen zich langs de zijkanten van de wig en werden door de mannen uit Tweewater met bijlen, zwaarden en speren aan moten gehakt.
Tam liet de jongens op hun eigen ervaring vertrouwen. Hij had liever in het midden van de wig gestaan om bemoedigingen te roepen zoals Dannil nu deed, maar hij was een van de weinigen met echte strijdervaring en de wigformatie was afhankelijk van een punt die kon standhouden.
Dus hield hij stand. Kalm binnen de leegte liet hij de bende Trolloks voor hem uiteenwijken. Hij ging van Dauw van de tak schudden over op Appelbloesems in de wind, op Stenen vallen in de vijver, allemaal zwaardvormen waarbij hij standvastig op één plek kon blijven terwijl hij het tegen meerdere tegenstanders tegelijk opnam.
Ondanks zijn vele oefening in de afgelopen paar maanden was Tam lang niet meer zo sterk als in zijn jeugd. Gelukkig had een riethalm geen kracht nodig. Hij was niet meer zo bedreven als vroeger, maar een riethalm hoefde het buigen in de wind niet te oefenen.
Dat dééd hij gewoon.
Jaren van rijping, jaren van ervaring, hadden Tam inzicht gegeven in de leegte. Hij begreep die nu beter dan ooit tevoren. Jaren waarin hij Rhand verantwoordelijkheid had bijgebracht, jaren van leven zonder Kari, jaren van luisteren naar het waaien van de wind en het ruisen van bladeren...
Tam Altor wérd de leegte. Hij bracht die naar de Trolloks, liet ze die zien en stuurde ze de diepten ervan in.
Hij danste om een Trollok met een geitenkop heen, zwaaide zijn zwaard opzij en hakte de poot van het beest bij de hiel af. Het struikelde, en Tam draaide bij en liet de mannen achter hem het overnemen. Hij bracht met een zwaai zijn zwaard omhoog – gevolgd door een spoor van bloed – en sproeide de donkere druppels in de ogen van een aanvallende Trollok met een nachtmerrieachtig gezicht. Het monster jankte toen het werd verblind, en Tam kwam soepel naar voren, met zijn armen gestrekt, en haalde de buik van het beest onder de borstplaat open. Het kwam struikelend op het pad terecht van een derde Trollok, die net zijn bijl op Tam af liet zwaaien maar in plaats daarvan zijn eigen bondgenoot raakte.
Elke stap was onderdeel van een dans, en Tam nodigde de Trolloks uit om mee te doen. Hij had nog maar één keer eerder zo gevochten, lang geleden, maar herinneringen werden niet toegelaten in de leegte. Hij dacht niet aan eerdere keren, hij dacht nergens aan. Als hij al wist dat hij dit eerder had gedaan, dan kwam dat door de weergalm van zijn bewegingen, een diepgaand begrip in zijn spieren.