Выбрать главу

‘Gaan we vechten, zoon der Schaduwen, of gaan we praten?’ Demandred ontblootte zijn zwaard met reigers op de kling en het gevest. ‘Ik hoop dat je een grotere uitdaging bent dan je broer, kleine man. Ik begin ontevreden te worden. Lews Therin mag me haten of het tegen me opnemen, maar hij moet me niét negeren.’

Galad stapte de kring van kruisboogschutters en geleiders in. Als hij won, zou hij alsnog sterven. Maar Licht, hij hoopte dat hij dan een Verzaker mee kon nemen. Dat zou een passend einde zijn. Demandred kwam op hem af en het gevecht begon.

Met haar rug tegen een stalagmiet gedrukt, terwijl ze alleen het licht van Callandor zag weerkaatsen op de wanden van de grot, probeerde Nynaeve Alanna’s leven te redden.

Er waren vrouwen in de Witte Toren die haar vertrouwen in alledaagse genezingstechnieken hadden bespot. Wat konden twee handen en een beetje garen nu doen wat de Ene Kracht niet kon?

Als die vrouwen hier waren geweest in plaats van Nynaeve, zou de wereld ten einde zijn gekomen.

De omstandigheden waren vreselijk. Weinig licht, geen hulpmiddelen behalve wat ze in haar buidel bij zich had. Toch hechtte Nynaeve Alanna’s wond, gebruikmakend van de naald en draad die ze overal mee naartoe nam. Ze had een kruidendrankje voor Alanna gemengd en dwong haar dat nu te drinken. Het zou niet veel uithalen, maar alle beetjes konden helpen. Het zou Alanna op krachten houden, de pijn verminderen en voorkomen dat haar hart ermee ophield terwijl Nynaeve werkte.

Het was een rafelige wond, maar ze had al eerder rafelige wonden gehecht. Hoewel ze vanbinnen beefde, waren Nynaeves handen ferm terwijl ze de wond dichtnaaide en de vrouw langzaam terughaalde van het randje van de dood.

Rhand en Moridin bewogen zich niet, maar ze voelde iets om hen heen zoemen. Rhand leverde een gevecht dat zij niet kon zien.

‘Martrim Cauton, verrekte dwaas. Leef je nog?’

Mart keek om toen Davram Bashere in de vroege schemer naast hem kwam rijden. Mart was met de doodswachtgarde naar de achterhoede van de Andoraanse gelederen gegaan, die vochten bij de rivier.

Bashere werd vergezeld door zijn vrouw en een wacht van Saldeanen. Aan het bloed op haar kleding te zien had ook zij haar aandeel in de gevechten geleverd.

‘Ja, ik leef nog,’ zei Mart. ‘Ik ben er meestal vrij goed in om in leven te blijven. Het is me maar één keer niet gelukt, voor zover ik me herinner, en die keer telt eigenlijk niet. Wat doe jij hier? Ben jij niet...’ ‘Ze hebben verdomme in m’n kop gezeten,’ zei Bashere met een kwade blik. ‘Dat hebben ze gedaan, man. Deira en ik hebben het erover gehad. Ik kan geen leiding meer geven, maar waarom zou dat me ervan moeten weerhouden een paar Trolloks af te slachten?’ Mart knikte. Strikt genomen was deze man toen Tenobia was gesneuveld de koning van Saldea geworden, maar tot nu toe had hij de kroon geweigerd. De verdorvenheid in zijn geest had hem diep geraakt. Het enige wat hij had gezegd, was dat Shienar naast de Malkieri vocht en dat zijn soldaten moesten doen wat Lan zei. De troon, daar zou hij zich wel om bekommeren als ze de Laatste Slag overleefden.

‘Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg Bashere. ‘Ik heb gehoord dat de bevelspost is gevallen.’

Mart knikte. ‘De Seanchanen hebben ons in de steek gelaten.’

‘Bloed en as!’ riep Bashere. ‘Alsof dit al niet erg genoeg was. Verrekte Seanchaanse honden.’

De doodswachtgardisten die om Mart heen stonden, vertrokken geen spier.

Elaynes troepen hielden stand bij de rivieroever, nog net, maar de Trolloks werkten zich langzaam stroomopwaarts om hen heen. Elaynes gelederen hielden het alleen vol dankzij vasthoudendheid en een goede opleiding. Elk reusachtig vierkant van mannen stak pieken naar voren en leek wel een egel.

Die formaties konden worden opgebroken als Demandred er op de juiste wijze wiggen tussendoor dreef. Mart voerde zelf aanvallen uit met de cavalerie, waaronder de Andoraanse cavalerie en die van de Bond, in een poging te voorkomen dat de Trolloks doordrongen in de vierkante gelederen van piekeniers of Elayne omsingelden.

Het ritme van de slag pulseerde onder Marts vingertoppen. Hij vóélde wat Demandred deed. Voor ieder ander leek de afloop van deze strijd nu waarschijnlijk eenvoudig te voorspellen. Grootscheepse aanvallen, de piekeniersformaties doorbreken, Marts verdedigingen kraken. Maar het was zoveel verfijnder.

Lans Grenslanders hadden de Trolloks stroomopwaarts geplet en wachtten op nieuwe bevelen. Mooi zo. Mart had die mannen nodig voor de volgende stap in zijn strategie.

Drie van de gigantische piekeniersformaties wankelden, maar als hij in het midden van elk ervan een of twee geleiders kon zetten, dan kon hij ze stutten. Het Licht zegene degene die Demandred had afgeleid. De aanvallen van de Verzaker hadden een hele piekeniersfor-matie van tienduizend man verwoest. Demandred hoefde niet elke man afzonderlijk te doden, hij hoefde alleen maar aanvallen uit te voeren met de Ene Kracht om de formaties op te breken. Daarna konden de Trolloks de soldaten gemakkelijker overstelpen.

‘Bashere,’ zei Mart, ‘zeg alsjeblieft dat iemand van je dochter heeft gehoord.’

‘Nee, niemand,’ antwoordde Deira. ‘Het spijt me.’

Bloed en as, dacht Mart. Arme Perijn.

Arme hij. Hoe moest hij dit zonder de Hoorn klaarspelen? Licht. Hij wist niet eens zeker of hij dit mét die verrekte Hoorn zou kunnen klaarspelen.

‘Ga nu,’ riep Mart onder het rijden. ‘Rij naar Lan toe, hij is stroomopwaarts. Zeg dat hij de Trolloks aanvalt die proberen om de rechterflank van de Andoranen heen te trekken! En zeg dat er straks nog meer bevelen voor hem komen.’

‘Maar ik...’

‘Het kan me niet schelen dat je bent aangeraakt door de Schaduw!’ zei Mart. ‘Elke man hier heeft de vingers van de Duistere op zijn hart gehad, en dat is verdomme de waarheid. Je kunt je erdoorheen vechten. Ga nu naar Lan en vertel hem wat er gebeuren moet!’

Eerst verstijfde Bashere, maar toen – merkwaardig genoeg – glimlachte hij breed onder zijn hangende snor. Stomme Saldeanen. Ze vonden het léük als je tegen ze schreeuwde. Marts woorden leken hem moed te geven en hij galoppeerde weg, met zijn vrouw aan zijn zijde. Zij keek Mart nog even vol genegenheid aan, waar hij onbehaaglijk van werd.

En nu... had hij een leger nodig. En een Poort. Hij had zo’n stomme Poort nodig. Dwaas, dacht hij. Hij had de damane weggestuurd. Had hij er niet minstens één kunnen houden? Ook al kreeg hij er dan de kriebels van alsof er spinnen over zijn huid liepen.

Mart hield Pips in en de doodswachtgardisten kwamen ook tot stilstand. Een paar van hen staken fakkels aan. Ze hadden beslist de aframmeling gehad die ze hadden gewild toen ze zich bij Mart aansloten. Maar ze leken naar meer te verlangen.

Daar, dacht Mart, die Pips naar een groep soldaten ten zuiden van Elaynes piekeniersformaties dreef. De Draakgezworenen. Voordat de Seanchanen de Dasharknobbel verlieten, had Mart dit leger gestuurd om Elaynes troepen te versterken.

Hij wist nog altijd niet wat hij nu van ze moest vinden. Hij was niet op de Akker geweest toen ze zich hadden verzameld, maar hij had verslagen gehoord. Mensen van alle rangen en standen, van alle nationaliteiten, die zich bij elkaar hadden verzameld om te vechten in de Laatste Slag, ongeacht hun trouw of landsgrenzen. Rhand verbrak alle geloften en andere banden.

Mart reed in een snelle draf met de doodswachtgardisten langs de achterkant van de Andoraanse gelederen. Licht, ze zwalkten. Dit was niet best. Nou, hij had zijn weddenschap gesloten. Nu kon hij die verrekte oorlog alleen maar volgen waar hij ging.

Terwijl hij naar de Draakgezworenen galoppeerde, hoorde hij iets vreemds. Gezang? Mart hield zijn paard in. De Ogier waren de droge rivierbedding overgestoken om te helpen vechten aan Elaynes linkerflank, tegenover de moerassen, om te voorkomen dat de Trolloks er aan die kant langs kwamen.

Ze hielden daar stand, onbewogen als eikenbomen in een overstroming, en ze hakten zingend met bijlen om zich heen. Er lagen stapels dode Trolloks op de grond.