‘Loial!’ brulde Mart, die in zijn stijgbeugels ging staan. ‘Loial!’
Een van de Ogier stapte achteruit van de gevechten en draaide zich om. Mart schrok van hem. Zijn doorgaans zo rustige vriend had zijn oren plat liggen, zijn tanden op elkaar gebeten van woede en een met bloed besmeurde bijl in zijn handen. Licht, maar die gezichtsuitdrukking joeg Mart angst aan. Hij zou nog liever de blikken van tien mannen ondergaan die dachten dat hij vals speelde dan vechten tegen één kwade Ogier!
Loial riep iets naar de anderen en sloot zich toen weer bij de gevechten aan. Ze bleven inhakken op de Trolloks. Trolloks en Ogier waren bijna even groot, maar de Ogier leken toch boven het Schaduwgebroed uit te torenen. Ze vochten niet als soldaten, maar als houthakkers die bomen velden. Ze hakten om zich heen en braken de Trolloks in tweeën. Maar Mart wist dat Ogier een hekel hadden aan bomen vellen, terwijl ze ervan schenen te genieten om Trolloks om te hakken.
De Ogier braken de vuist Trolloks waar ze tegen vochten, en de monsters sloegen op de vlucht. Elaynes soldaten kwamen naar voren en versperden de rest van het Trollok-leger de weg, en enkele honderden Ogier kwamen naar Mart toe. Onder hen, zag Mart, waren meer dan een paar Seanchaanse Ogier: de Gaardeniers. Daar had hij geen bevel toe gegeven. De twee groepen vochten samen, maar leken nu amper naar elkaar te kijken.
Alle Ogier, mannen en vrouwen, hadden talloze schrammen op hun armen en benen. Ze droegen geen pantsers, maar veel van hun verwondingen leken licht, alsof hun huid net zo sterk was als boombast.
Loial liep naar Mart en de doodswachtgardisten toe en legde zijn bijl op zijn schouder. Zijn broek was tot aan zijn bovenbenen donker verkleurd, alsof hij door wijn had gewaad. ‘Mart,’ zei Loial, die diep ademhaalde. ‘We hebben gedaan wat je wilde. Er is geen Trollok langs ons gekomen.’
‘Goed gedaan, Loial,’ zei Mart. ‘Dank je.’
Hij wachtte op een antwoord. Iets breedsprakigs en hoogdravends, ongetwijfeld. Loial stond in en uit te ademen met longen die voldoende lucht konden bevatten om een kamer mee te vullen. Geen woorden. De anderen bij hem, hoewel velen van hen ouder waren dan Loial, zeiden ook niets. Sommigen hieven fakkels. De gloed van de zon was achter de horizon verdwenen. Het was nu echt nacht.
Zwijgende Ogier. Dat was nog eens vreemd. Ogier in de strijd, echter... dat was iets wat Mart nooit eerder had gezien. Hij had er ook geen herinnering aan in de herinneringen die niet de zijne waren.
‘Ik heb jullie nodig,’ zei Mart. ‘We moeten deze strijd keren, anders is het afgelopen met ons. Kom mee.’
‘De hoornblazer beveelt!’ brulde Loial. ‘Bijlen omhoog!’
Mart kromp ineen. Als hij ooit iemand nodig had die vanuit Caemlin een boodschap naar Cairhien kon schreeuwen, wist hij wie hij moest vragen. Alleen zouden ze het dan waarschijnlijk helemaal in de Verwording ook horen.
Hij zette Pips in beweging en de Ogier liepen met hem en de doodswachtgardisten mee. De Ogier hadden geen moeite om hem bij te houden.
‘Geëerde,’ zei Karede, ‘ik en de mijnen hebben het bevel om...’
‘Om te sterven aan het front. Daar werk ik verdomme aan, Karede. Hou je zwaard nog even uit je eigen pens, als je zo vriendelijk zou willen zijn.’
Het gezicht van de man betrok, maar hij hield zijn mond.
‘Ze wil je niet echt dood hebben, besef je wel,’ zei Mart. Hij kon niet meer zeggen zonder te onthullen dat het de bedoeling was dat Tuon terugkeerde.
‘Als mijn dood de Keizerin dient, moge zij eeuwig leven, dan offer ik me bereidwillig op.’
‘Je bent knettergek, Karede,’ zei Mart. ‘Helaas ben ik dat zelf ook. Je bent in goed gezelschap. Jij daar! Wie leidt dit leger?’
Ze waren aangekomen bij de achterhoede, waar de reserves van de Draakgezworenen zich bevonden, samen met de gewonden en soldaten die uitrustten na hun strijd in de voorhoede.
‘Onze leider?’ vroeg een van de verkenners. ‘Dat is vrouwe Tinna.’
‘Ga haar halen,’ beval Mart. Die dobbelstenen bleven maar door zijn hoofd ratelen. Hij voelde ook een trekkracht vanuit het noorden, alsof er draden om zijn borstkas zaten en aan hem rukten.
Niet nu, Rhand, dacht hij. Ik heb het razend druk.
Er vormden zich geen kleuren, alleen maar zwart. Donker als het hart van een Myrddraal. Het getrek werd sterker.
Mart zette het van zich af. Niet. Nu.
Hij had hier werk te doen. Hij had een strategie. Licht, hij hoopte dat die zou werken.
Tinna bleek een mooi meisje, jonger dan hij had verwacht, lang en sterk. Ze droeg haar lange bruine haar in een paardenstaart, hoewel hier en daar krullen probeerden te ontsnappen. Ze droeg een broek en had wat strijd gezien, te oordelen naar dat zwaard op haar heup en het donkere Trollokbloed op haar mouwen.
Ze reed naar hem toe en bekeek hem met schrandere ogen. ‘Dus u hebt eindelijk weer aan ons gedacht, heer Cauton?’ Ja, ze deed hem beslist aan Nynaeve denken.
Mart keek naar de Hoogvlakte. Het vuurgevecht tussen Aes Sedai en Sharanen daarboven was rommelig geworden.
Ik hoop maar dat je daar wint, Egwene. Ik reken op je.
‘Je leger,’ zei Mart, die Tinna aankeek. ‘Ik heb gehoord dat er zich een paar Aes Sedai bij hebben aangesloten?’
‘Een paar,’ zei ze behoedzaam.
‘Ben jij er ook een?’
‘Nee. Niet helemaal.’
‘Niet helemaal? Hoe bedoel je dat? Luister, vrouw, ik heb een Poort nodig. Als ik die niet krijg, is deze strijd misschien wel verloren. Zeg alsjeblieft dat we een paar geleiders hebben die me naar de plek kunnen sturen waar ik moet zijn.’
Tinna’s lippen werden een streep. ‘Ik probeer u niet tegen de haren in te strijken, heer Cauton. Oude gewoonten vormen sterke touwen, en ik heb geleerd over bepaalde dingen niet te spreken. Ik ben zelf uit de Witte Toren weggestuurd, om... ingewikkelde redenen. Het spijt me, maar ik ken de weving om te Reizen niet. Ik weet wel dat de meesten die zich bij ons hebben aangesloten te zwak zijn voor die weving. Het kost een heleboel van de Ene Kracht, meer dan de meesten hebben die...’
‘Ik kan er een maken.’
Een vrouw in een rood gewaad stond op van de rijen gewonden, die ze kennelijk aan het Helen was geweest. Ze was mager en had een zuur gezicht, maar Mart was zo blij om haar te zien dat hij haar wel kon zoenen. Hoewel dat waarschijnlijk net was of je gebroken glas zoende. En toch zou hij het hebben gedaan. ‘Teslyn!’ riep hij. ‘Wat doe jij hier?’
‘Vechten in de Laatste Slag, geloof ik,’ antwoordde ze, terwijl ze haar handen afklopte. ‘Dat doen we toch allemaal?’
‘Maar bij de Draakgezworenen?’ vroeg Mart.
‘Ik vond de Witte Toren geen behaaglijke plek meer toen ik eenmaal terug was,’ zei ze. ‘Het was er veranderd. Ik heb gebruikgemaakt van de mogelijkheid hier, want deze behoefte is belangrijker dan alle andere. Maar je wilt een Poort? Hoe groot?’
‘Groot genoeg om zo veel mogelijk van deze troepen te verplaatsen. De Draakgezworenen, de Ogier en deze banier cavalerie van de Bond van de Rode Hand,’ antwoordde Mart.
‘Ik heb een cirkel nodig, Tinna,’ zei Teslyn. ‘En niet klagen dat je niet kunt geleiden. Ik voel dat je het kunt, en alle vroegere beloften en verbonden zijn voor ons hier verbroken. Verzamel de andere vrouwen. Waar gaan we heen, Cauton?’
Mart grijnsde. ‘Naar de top van die Hoogvlakte.’
‘De Hoogvlakte!’ riep Karede. ‘Maar die hebt u aan het begin van de strijd verlaten. U hebt die plek aan het Schaduwgebroed afgestaan!’
‘Ja, dat klopt.’
En nu... nu had hij de mogelijkheid om dit af te maken. Elaynes troepen hielden stand bij de rivier, Egwene vocht in het westen... Mart moest de noordkant van de Hoogvlakte in handen krijgen. Nu de Seanchanen weg waren en het grootste deel van Marts eigen troepen bezig was op het lagere deel van de Hoogvlakte, zou Demandred een sterke troep Sharanen en Trolloks over de top naar het noordoosten sturen. Het Schaduwgebroed zou in een bocht de rivierbedding oversteken om achter Elaynes legers te komen. De legers van het Licht zouden worden omsingeld en aan Demandreds genade overgeleverd zijn. Marts enige mogelijkheid was te zorgen dat Demandreds troepen niet van de Hoogvlakte konden komen, ondanks hun grotere aantallen. Licht. Het was een grote gok, maar soms moest je het er gewoon op wagen.