Выбрать главу

‘U spreidt ons gevaarlijk dun uit,’ waarschuwde Karede. ‘U zet alles op het spel door legers naar de Hoogvlakte te verplaatsen terwijl ze hier nodig zijn.’

‘Jij wilde naar het front,’ antwoordde Mart. ‘Loial, ga je mee?’ ‘Een aanval op de kern van de vijand, Mart?’ vroeg Loial, die zijn bijl optilde. ‘Het zal niet eens de slechtste plek zijn waar ik ooit ben terechtgekomen terwijl ik een van jullie drie volgde. Maar ik hoop dat alles goed is met Rhand. Je denkt toch wel dat het goed met hem gaat?’

‘Als Rhand dood was,’ zei Mart, ‘dan zouden we dat weten. Hij zal goed moeten oppassen nu hij Martrim Cauton niet heeft om hem te redden. Teslyn, kom op met die Poort! Tinna, stel je leger op. Zorg dat ze klaar zijn om door die opening te stormen. We moeten de noordelijke helling van die Hoogvlakte snel in handen krijgen en daar dan standhouden, ongeacht wat de Schaduw op ons af stuurt!’

Egwene opende haar ogen. Hoewel ze helemaal niet in een kamer had moeten zijn, lag ze daar wel. En een mooie kamer, ook nog. De koele lucht rook zilt en ze lag op een zachte matras.

Ik droom, dacht ze. Of misschien was ze overleden. Zou dat de pijn verklaren? Zo’n verschrikkelijke pijn. Vergetelheid zou beter zijn, veel beter, dan deze pijn.

Gawein was weg. Een stukje van haarzelf was uitgesneden.

‘Ik vergeet altijd hoe jong ze is.’ Er zweefden fluisteringen door de kamer. Die stem kwam haar bekend voor. Silviana? ‘Zorg voor haar. Ik moet terug naar de strijd.’

‘Hoe gaat het daar?’ Egwene kende die stem ook. Rosil, een Gele zuster. Ze was met de Novices en Aanvaarden naar Mayene gegaan om te helpen bij het Helen.

‘Met de strijd? Niet zo goed.’ Silviana was er de vrouw niet naar om haar woorden te suikeren. ‘Hou een oogje op haar, Rosil. Ze is sterk en ik twijfel er niet aan dat ze zich hier doorheen zal slaan, maar het is altijd een zorg.’

‘Ik heb al eerder vrouwen geholpen die zwaardhanden hadden verloren, Silviana,’ zei Rosil. ‘Ik weet wat ik doe. Ze zal een paar dagen van weinig nut zijn, maar dan zal ze beginnen te herstellen.’

Silviana snoof. ‘Die jongen... Ik had moeten weten dat hij haar te gronde zou richten. Toen ik voor het eerst zag hoe ze naar hem keek, had ik hem bij zijn oren moeten pakken, hem naar een achteraf gelegen boerderij moeten slepen en hem daar tien jaar lang aan het werk moeten zetten.’

‘Zo eenvoudig valt een hart niet te dwingen, Silviana.’ ‘Zwaardhanden zijn een zwakte,’ zei Silviana. ‘Dat is alles wat ze ooit zijn geweest en alles wat ze ooit zullen zijn. Die jongen... die dwaze jongen...’

‘Die dwaze jongen,’ zei Egwene, ‘heeft me gered van Seanchaanse huurmoordenaars. Ik zou nu niet om hem kunnen rouwen als hij dat niet had gedaan. Ik stel voor dat je daaraan denkt, Silviana, als je over de doden spreekt.’

De anderen zwegen. Egwene probeerde over de pijn van haar verlies heen te komen. Ze was in Mayene, natuurlijk. Silviana had haar naar de Gelen gebracht.

‘Ik zal eraan denken, Moeder,’ zei Silviana. Ze kreeg het echt voor elkaar om berouwvol te klinken. ‘Rust goed uit. Ik ga...’

‘Rust is voor de doden, Silviana,’ kapte Egwene haar af terwijl ze rechtop ging zitten.

Silviana en Rosil stonden in de deuropening van de mooie kamer, waar blauwe doeken langs de met paarlemoer ingelegde zoldering waren gedrapeerd. Beide vrouwen sloegen hun armen over elkaar en keken haar streng aan.

‘Je hebt iets verschrikkelijks meegemaakt, Moeder,’ zei Rosil. Bij de deur stond Leilwin op wacht. ‘Het verlies van een zwaardhand nekt elke vrouw. Het is geen schande om jezelf toe te staan dat verdriet te verwerken.’

‘Egwene Alveren kan rouwen,’ zei Egwene, die opstond. ‘Egwene Alveren heeft een man verloren die ze liefhad, en ze heeft hem via de binding zelfs voelen sterven. De Amyrlin heeft medelijden met Egwene Alveren, zoals ze medelijden zou hebben met élke Aes Sedai die zo’n verlies te verwerken kreeg. En dan, omdat we in de Laatste Slag strijden, zou de Amyrlin van die vrouw verwachten dat ze zich herpakte en terugkeerde naar het gevecht.’

Ze liep de kamer door, met elke stap zekerder. Ze stak haar hand naar Silviana uit, knikkend naar Vora’s sa’angreaal in Silviana’s hand. ‘Die heb ik nodig.’

Silviana aarzelde.

‘Behalve als jullie willen ontdekken waar ik nog allemaal toe in staat ben,’ zei Egwene zachtjes, ‘stel ik voor dat jullie gehoorzamen.’ Silviana keek Rosil aan, die zuchtte en met tegenzin knikte. Silviana gaf haar de staaf.

‘Ik keur dit niet goed, Moeder,’ zei Rosil. ‘Maar als je erop staat...’ ‘Ik sta erop.’

‘... dan zal ik je iets vertellen. Je gevoel zal proberen je te verpletteren. Dat is het gevaar. Door het verlies van je zwaardhand zal het je moeite kosten om saidar op te roepen. Als je het wel voor elkaar krijgt, zal de Aes Sedai-sereniteit waarschijnlijk buiten je bereik blijven. Dat kan gevaarlijk zijn. Heel gevaarlijk.’

Egwene stelde zich open voor saidar. Zoals Rosil al had gezegd, viel het niet mee om de Bron te omhelzen. Er wedijverden te veel gevoelens om haar aandacht. Ze overstelpten haar, verdreven haar kalmte. Egwene bloosde toen het haar voor de tweede keer niet lukte.

Silviana deed haar mond open, ongetwijfeld om voor te stellen dat Egwene ging zitten. Op dat ogenblik vond Egwene saidar, de bloesem in haar geest ontvouwde zich en de Ene Kracht stroomde bij haar binnen. Ze keek Silviana opstandig aan en begon een Poort te weven.

‘Je hebt de rest van mijn raadgevingen nog niet gehoord, Moeder,’ zei Rosil. ‘Je zult de gevoelens die je bestoken niet kunnen uitbannen, althans niet geheel. Je enige keus is een slechte, namelijk om die gevoelens van verlies en pijn te overstemmen met stérkere gevoelens.’ ‘Dat zou helemaal niet zo moeilijk moeten zijn,’ zei Egwene. Ze haalde diep adem en putte meer van de Ene Kracht. Ze stond zichzelf woede toe. Razernij op het Schaduwgebroed dat de wereld bedreigde, dat Gawein van haar had afgenomen.

‘Ik zal iemand nodig hebben om over me te waken,’ zei Egwene, in weerwil van wat Silviana eerder had gezegd. Gawein was géén zwakte voor haar geweest. ‘Ik heb een nieuwe zwaardhand nodig.’ ‘Maar...’ begon Rosil.

Egwene snoerde haar met één blik de mond. Ja, de meeste vrouwen wachtten. Ja, Egwene Alveren leed onder haar verlies, en Gawein kon nooit worden vervangen. Maar ze gelóófde in zwaardhanden. De Amyrlin Zetel had iemand nodig die haar rugdekking bood. Daarnaast was iedereen met een zwaardhandbinding een betere strijder dan mensen zonder zo’n binding. Als Egwene geen zwaardhand nam, ontzegde ze het Licht aan een andere soldaat.

Er was hier iemand die haar leven had gered. Nee, zei een deel van haar, terwijl haar blik op Leilwin viel. Geen Seanchaan.

Een ander deel van haar, de Amyrlin, lachte daarom. Stel je niet zo aan. Ze moest een zwaardhand hebben. ‘Leilwin Scheeploos,’ zei Egwene luid, ‘wil jij die taak op je nemen?’

De vrouw knielde neer en boog haar hoofd. ‘Ik... ja.’

Egwene vormde de weving voor de binding. Leilwin stond op en oogde meteen minder vermoeid terwijl ze diep ademhaalde. Egwene opende de Poort en gebruikte toen haar kennis van deze kamer om er nog een te openen naar de plek waar haar mensen vochten. Ontploffingen, geschreeuw en het gekletter van wapens op schilden kwamen haar tegemoet.

Egwene beende het slagveld weer op, en ze nam de woede van de Amyrlin mee.

Demandred was een zwaardmeester. Galad had al aangenomen dat hij dat zou zijn, maar hij had het nooit zo op aannames gehad.

De twee dansten heen en weer binnen de kring van toekijkende Sharanen. Galad droeg een lichter pantser met maliën onder zijn tabberd, en hij bewoog zijn voeten sneller. Het pantser van geschakelde munten dat Demandred droeg, was zwaarder dan gewone maliën, maar werkzaam tegen een zwaard.

‘Je bent beter dan je broer,’ zei Demandred. ‘Hij stierf gemakkelijk.’

De man probeerde Galad kwaad te maken. Daar slaagde hij niet in. Kil en behoedzaam sprong Galad naar voren met Hoveling sluit de waaier. Demandred reageerde met iets wat heel veel leek op De valk stoot neer en sloeg Galads aanval af. Daarna stapte hij achteruit en liep langs de rand van de kring, met zijn zwaard opzij. In het begin had hij heel veel gepraat. Nu maakte hij alleen nog af en toe een sarrende opmerking.

Ze cirkelden om elkaar heen in de duisternis, verlicht door fakkels in de handen van Sharanen. Eén draai. Twee.

‘Kom op,’ zei Demandred. ‘Ik wacht.’

Galad zweeg. Elk ogenblik dat hij tijd rekte, stortte Demandred geen vernietiging uit over Elayne of haar legers. De Verzaker leek dat ook te beseffen, want hij kwam snel naar voren. Drie slagen, omlaag, opzij, achterhands. Galad ving ze allemaal razendsnel op.

Beweging van opzij. Een steen die Demandred met de Ene Kracht naar Galad toe smeet. Galad ontweek hem, net, en hief zijn zwaard tegen de volgende aanvallen. Felle slagen, Ever snelt de berg af, kletterden tegen Galads kling. Hij hield zich staande, maar kon de volgende draai van de kling niet tegenhouden en liep een snee in zijn onderarm op.

Demandred stapte achteruit. Galads bloed droop van zijn zwaard. Ze draaiden weer om elkaar heen en hielden elkaar in het oog. Galad voelde warm bloed langs zijn arm omlaag druipen en in zijn handschoen terechtkomen. Een beetje bloedverlies kon een man al vertragen, verzwakken.

Galad ademde in en uit, dacht niet na, liet zijn zorgen los. Toen Demandred weer toesloeg, had Galad dat verwacht. Hij stapte opzij, sloeg met twee handen omlaag en hakte diep in het leer achter Demandreds kniebeschermer. Het zwaard schampte over de zijkant van de beschermer, maar bracht hem toch een wond toe. Terwijl Galad zich snel weer omdraaide, trok Demandred met zijn been.

De Verzaker trok een grimas. ‘Je hebt me laten bloeden,’ zei hij. ‘Het is al heel lang geleden dat dat iemand is gelukt.’

De grond onder Galad begon te bochelen en te breken. Wanhopig sprong hij naar voren, tot dicht bij Demandred; dat dwong de Verzaker op te houden met geleiden, omdat hij anders zelf zou vallen. Demandred gromde en zwaaide met zijn zwaard, maar Galad bevond zich binnen zijn verdediging.

Aangezien hij te dichtbij stond voor een volledige zwaai, hief Galad zijn zwaard en beukte met de knop ervan op Demandreds gezicht. Demandred ving Galads hand op, maar Galad greep Demandred bij zijn helm en hield stevig vast, in een poging de helm over de ogen van de Verzaker omlaag te drukken. Hij gromde, beide mannen zetten zich schrap, en geen van beiden bewoog zich.

Toen, met een misselijkmakend geluid dat Galad heel duidelijk hoorde, scheurde de spier in de arm waarin hij was geraakt. Zijn zwaard glipte uit verdoofde vingers en zijn arm bewoog spastisch. Demandred gooide hem achterover en sloeg met een flitsende kling toe.

Galad viel op zijn knieën. Zijn rechterarm – bij de elleboog doorgehakt door Demandreds kling – viel voor hem op de grond.

De Verzaker stapte hijgend achteruit. Hij was ongerust geweest. Mooi. Met zijn bloedende stomp tegen zich aan gedrukt spuugde Galad aan Demandreds voeten.

Demandred snoof en zwaaide nogmaals met zijn zwaard.

Alles werd zwart.