‘Wat doe je?’ vroeg Androl. Hij hoefde de trilling in zijn stem niet te veinzen. Wat een pijn!
‘Je zei dat je Androl had gezien?’ vroeg Taim. ‘Ik leg een Spiegel der Nevelen over je heen en keer de weving om, zodat je op hem lijkt. Ik wil dat je doet alsof je de schildknaap bent, op zoek gaat naar Logain en hem dan vermoordt. Gebruik een mes of een weving, het kan mij niet schelen.’
‘Je laat me... laat me op Androl lijken,’ zei Androl.
‘Androl is een van Logains onderdaantjes,’ antwoordde Taim. ‘Hij zal niets vermoeden. Ik vraag deze keer iets écht heel eenvoudigs van je, Nensen. Denk je dat je voor één keer kunt zorgen dat je er geen volkomen puinhoop van maakt?’
‘Ja, M’Hael.’
‘Mooi. Want als je faalt, vermoord ik je.’ De weving viel op zijn plek en verdween.
Mishraile gromde, liet Androl los en stapte achteruit. ‘Volgens mij is Androl nog lelijker, M’Hael.’
Taim snoof en zwaaide naar Androl. ‘Het is goed genoeg. En nu uit mijn ogen. Keer terug met Logains hoofd, of keer helemaal niet terug.’
Androl draafde hijgend weg, en hij voelde de blikken van de anderen in zijn rug. Op veilige afstand dook hij om een paar struiken heen die grotendeels verbrand waren en struikelde bijna over Pevara, Emarin en Jonnet die zich daar verstopten.
‘Androl!’ fluisterde Emarin. ‘Je vermomming! Wat is er gebeurd? Was dat Taim?’
Androl plofte op de grond en probeerde zijn hart te laten bedaren.
Toen stak hij de buidel omhoog die hij van Taims riem had getrokken toen hij zo onhandig overeind was gekomen. ‘Ja, hij was het. Je zult het niet geloven, maar...’
Arganda hield het vel papier in zijn hand terwijl hij, zittend op de rug van zijn paard Struis, zijn codelijst uit zijn zak haalde. Die Trolloks bleven maar pijlen afschieten. Tot nu toe had hij nog kunnen voorkomen dat hij werd geraakt. Net als koningin Alliandre, die nog altijd met hem meereed. Ze was nu in ieder geval bereid een stukje achterop te blijven, bij zijn reservetroepen, waar ze iets meer beschut was.
Naast het Legioen van de Draak en de Grenslanders was zijn leger na de strijd bij de ruïnes samen met de Wolvengarde en de Witmantels stroomafwaarts gegaan. Arganda had meer voetsoldaten dan de anderen en was als laatste gevolgd.
Ze hadden hier meer dan genoeg strijd gevonden. De Trolloks en Sharanen zochten zich een weg door de droge rivierbedding en probeerden de legers van Andor te omsingelen. Arganda had hier uren gevochten, tot de zon onderging en de schemering inviel. Hij had zich echter teruggetrokken zodra hij de boodschap ontving.
‘Wat een verschrikkelijk handschrift,’ gromde Arganda, bladerend door het lijstje met codes dat hij bij een fakkel hield. De bevelen waren echt. Of anders had iemand de code gekraakt.
‘En?’ vroeg Turne.
‘Cauton leeft nog,’ gromde Arganda.
‘Waar is hij?’
‘Weet ik niet,’ zei Arganda, die het vel papier opvouwde en de codes weer wegstopte. ‘De boodschapper zegt dat Cauton een Poort voor zijn neus opende, hem die brief toesmeet en zei dat hij mij moest opzoeken.’
Arganda draaide naar het zuiden en tuurde door de duisternis. Ter voorbereiding op de nacht hadden zijn mannen olie gehaald en stapels hout in brand gestoken. Bij het licht van de vuren zag hij de mannen uit Tweewater zijn kant op komen, zoals de bevelen al hadden aangekondigd.
‘Ho, Tam Altor!’ zei Arganda, die zijn hand opstak. Hij had zijn bevelhebber niet meer gezien sinds ze uit elkaar waren gegaan na de strijd bij de ruïnes, uren geleden alweer.
De mannen uit Tweewater oogden even vermoeid als Arganda zich voelde. Het was een lange, lange dag geweest, en de gevechten waren nog niet voorbij. Ik wou dat Gallenne hier was, dacht Arganda, kijkend naar de Trolloks bij de rivier terwijl Altors mannen naderden.
Ik kan wel iemand gebruiken om mee te ruziën.
Een stukje stroomafwaarts klonk geroep en gekletter van de Andoraanse piekeniersformaties die – met moeite – de Trolloks van zich af hielden. Inmiddels had de strijd zich uitgespreid langs de Mora, bijna helemaal tot aan de Dasharknobbel. Zijn mannen hadden de Andoranen geholpen, zodat ze niet werden geflankeerd.
‘Wat is het laatste nieuws, Arganda?’ vroeg Tam toen hij aankwam.
‘Cauton leeft nog,’ antwoordde Arganda. ‘En dat is verrekte onvoorstelbaar, als je nagaat dat iemand zijn bevelpost heeft opgeblazen, zijn tent in brand heeft gestoken, een stel van zijn damane heeft gedood en zijn vrouwe heeft verjaagd. Cauton is er toch tussenuit gekropen.’
‘Ha!’ lachte Abel Cauton. ‘Goed gedaan, jongen.’
‘Hij zei dat jullie hierheen kwamen,’ zei Arganda. ‘Hij zei ook dat jullie pijlen hadden. Heb je die?’
Tam knikte. ‘Onze laatste bevelen stuurden ons door de Poort naar Mayene voor Heling en bevoorrading. Ik weet niet hoe Mart wist dat er pijlen zouden komen, maar er kwam een zending van de vrouwen in Tweewater aan net toen wij ons voorbereidden om terug te keren. We hebben ook voetbogen bij ons, als je die nodig hebt.’
‘Ja. Cauton wil dat al onze troepen weer stroomopwaarts naar de ruïnes gaan, de rivierbedding oversteken en vanuit het noordoosten de Hoogvlakte op gaan.’
‘Dat snap ik niet helemaal,’ zei Tam, ‘maar hij weet vast wat hij doet...’
Samen gingen hun troepen stroomopwaarts in de nacht en lieten de strijdende Andoranen, Cairhienin en Aiel achter. De Schepper behoede jullie, vrienden, dacht Arganda.
Ze staken de droge rivierbedding over en beklommen de noordoostelijke hellingen. Het was stil aan deze kant van de Hoogvlakte, maar de gloed van vele fakkels was duidelijk te zien.
‘Dat wordt een zware dobber, als dat daar boven Sharanen zijn,’ zei Tam zachtjes, opkijkend tegen de donkere helling.
‘Volgens Cautons briefje krijgen we hulp,’ antwoordde Arganda.
‘Wat voor hulp?’
‘Weet ik niet. Dat heeft hij niet...’
Vlakbij rommelde de donder, en Arganda kromp ineen. De meeste geleiders zouden in gevecht moeten zijn aan de andere kant van de Hoogvlakte, maar hier konden er ook nog een paar zijn. Hij haatte dat gevoel, dat er misschien een geleider naar hem keek en overwoog of hij hem zou vermoorden met vuur, bliksems of aarde.
Geleiders. De wereld zou gewoonweg beter af zijn zonder hen. Maar dat geluid bleek toch geen donder te zijn. Een groep ruiters in galop, met fakkels bij zich, verscheen vanuit de nacht, stak de rivierbedding over en sloot zich bij Arganda en zijn mannen aan. Ze hadden de Gouden Kraanvogel bij zich, te midden van een hele verzameling Grenslanderbanieren.
‘Ik kan mijn ogen niet geloven,’ riep Arganda. ‘Hebben jullie Grenslanders besloten je bij ons aan te sluiten?’
Lan Mandragoran salueerde bij fakkellicht, en zijn zilverachtige zwaard fonkelde. Hij keek tegen de helling omhoog. ‘Dus hier moeten we vechten.’
Arganda knikte.
‘Mooi,’ zei Lan zachtjes. ‘Ik heb net verslagen gekregen over een groot Sharaans leger dat over de Hoogvlakte naar het noordoosten trekt. Het is me duidelijk dat ze achter onze mensen willen komen die bij de rivier tegen de Trolloks vechten; dan zijn ze omsingeld en aan hun genade overgeleverd. Het lijkt erop dat het onze taak is om dat te voorkomen.’
Hij wendde zich tot Tam. ‘Ben je klaar om ze alvast een beetje beurs te maken, boogschutter?’
‘Ik denk dat we dat wel kunnen regelen,’ antwoordde Tam.
Lan knikte en hief zijn zwaard. Een Malkier aan zijn zijde hief de Gouden Kraanvogel. En toen stormden ze de helling op. Er kwam een reusachtig vijandelijk leger op hen af, in brede rijen uitgespreid over het landschap, terwijl de hemel werd verlicht door de duizenden fakkels die ze meedroegen.
Tam Altor brulde naar zijn mannen dat ze zich moesten opstellen. ‘Vuur!’ brulde Tam, en salvo’s pijlen schoten op de Sharanen af.
Er begonnen ook pijlen hun kant op te komen nu de afstand tussen de beide legers was verkleind. Arganda schatte dat de boogschutters in het donker bij lange na niet zo trefzeker zouden zijn als bij daglicht, maar dat gold dan voor beide kanten.