Выбрать главу

‘Kijk,’ zei hij, en hij sloeg Karede op de schouder om de aandacht van de man te trekken.

‘Wat is dat?’

‘Weet ik niet,’ zei Mart. ‘Maar het zet Sharanen in brand, dus ik ben er vrij zeker van dat het me wel bevalt. Ga door met vechten!’ Hij leidde Karede en de anderen in een volgende aanval op de Sharaanse soldaten.

Olver liep ineengedoken onder de bundel pijlen die hij op zijn rug had gebonden. Ze hadden echt gewicht, daar had hij op gestaan. Maar wat zou er gebeuren als een volgeling van de Schaduw de goederen zou onderzoeken en zou ontdekken dat er alleen maar doeken in het midden van de ransel gepropt zaten?

Setalle en Faile hoefden niet steeds naar hem te blijven kijken alsof hij elk ogenblik kon breken. Zó zwaar was die bundel nu ook weer niet. Al zou hem dat er natuurlijk niet van weerhouden wat medeleven bij Setalle te wekken als ze terug waren. Hij moest oefenen met dat soort dingen, anders zou hij net zo hopeloos eindigen als Mart.

Hun stoet trok verder naar de bevoorradingspost hier in de Verwoeste Landen, en onderweg gaf hij in zichzelf toe dat hij het niet erg zou hebben gevonden als zijn ransel iéts lichter was geweest. Niet omdat hij moe werd, maar hoe moest hij vechten als dat nodig was? Hij zou de ransel snel moeten laten vallen, en dit leek hem niet het soort ransel dat je de mogelijkheid gaf om wat dan ook snel te doen.

Zijn voeten waren bedekt met grijs stof. Hij had geen schoenen, en zijn kleren zouden nu niet eens meer goede poetslappen zijn. Eerder hadden Faile en de Bond een van de deerniswekkende karavanen aangevallen die op weg waren naar de bevoorradingspost van de Schaduw. Het had niet veel voorgesteld: maar drie Duistervrienden en één haveloze koopvrouw die een stoet uitgeputte, ondervoede gevangenen bewaakte.

Veel van hun voorraden droegen het wapen van Kandor: een rood paard. In feite waren de meesten van die gevangenen Kandori geweest. Faile had ze hun vrijheid aangeboden en ze naar het zuiden gestuurd, maar slechts de helft van hen was gegaan. De rest had zich bij haar willen aansluiten om mee te gaan naar de Laatste Slag, hoewel Olver zwervers op straat had gezien met meer vlees op hun botten dan deze kerels. Toch hielpen ze wel om Failes stoet echter te laten lijken.

Dat was belangrijk. Olver keek op toen ze de post naderden, waar het pad in de koude nacht werd verlicht met fakkels. Er stonden een paar van die roodgesluierde Aiel langs de zijkant, toekijkend terwijl de stoet langskwam. Olver keek weer omlaag, zodat ze zijn haat niet zouden zien. Hij had altijd geweten dat Aiel niet te vertrouwen waren.

Een paar wachters – geen Aiel, maar alweer Duistervrienden – riepen naar de stoet dat ze moesten stoppen. Aravine stapte naar voren, in de kleding van de koopvrouw die ze hadden gedood. Failes afkomst als Saldeaanse was overduidelijk, en er was besloten dat zij mogelijk te opvallend was om de rol van een Duistervriend-koopvrouw te spelen.

‘Waar zijn je wachters?’ vroeg de soldaat. ‘Dit is toch Lifa’s route? Wat is er gebeurd?’

‘Die stommelingen!’ schold Aravine, die op de grond spuugde. Olver verborg een glimlach. Haar hele gezicht veranderde. Ze kon goed toneelspelen. ‘Ze liggen daar nog ergens, dood! Ik had gezegd dat ze niet ’s nachts moesten gaan ronddwalen. Ik weet niet waar die drie aan dood zijn gegaan, maar we vonden ze aan de rand van het kamp. Hun lijken waren opgezwollen en hun huid was zwart.’ Ze trok een vies gezicht. ‘Ik denk dat er iets eieren heeft gelegd in hun uitgeholde maag. We hebben niet afgewacht wat eruit zou komen.’

De soldaat gromde. ‘En jij bent?’

‘Pansai,’ zei Aravine. ‘Lifa’s zakenpartner.’

‘Sinds wanneer heeft Lifa een zakenpartner?’

‘Sinds ik haar neerstak en haar route overnam.’

Wat ze over Lifa wisten, was gekomen van de geredde gevangenen. Het was niet veel. Olver voelde dat hij zweette. De wachter keek Aravine langdurig aan en liep toen keurend langs de rij mensen.

Failes soldaten stonden tussen de Kandoraanse gevangenen. Ze deden hun best om de juiste houding aan te nemen.

‘Jij, vrouw,’ zei de wachter, wijzend naar Faile. ‘Saldeaanse, hè?’ Hij lachte. ‘Ik dacht dat een Saldeaanse een man nog eerder zou doden dan zich gevangen te laten nemen.’ Hij gaf Faile een zet tegen haar schouder.

Olver hield zijn adem in. O, bloed en bloedas! Vrouwe Faile zou dat nooit over haar kant laten gaan. De wachter wilde kijken of de gevangenen echt waren gebroken of niet! Failes houding, haar uitstraling, zou haar verraden. Ze was van adellijke geboorte, en...

Faile zakte in elkaar, maakte zich klein en jammerde een antwoord dat Olver niet kon verstaan.

Olver merkte dat zijn mond open hing, deed hem gauw weer dicht en keek naar de grond. Hoe kon dit? Hoe had een adellijke vrouwe als Faile geleerd zich te gedragen als een dienaar?

De wachter gromde. ‘Doorlopen,’ zei hij, wuivend naar Aravine. ‘Wacht daar totdat we je roepen.’

De groep schuifelde naar een terrein verderop, waar Aravine iedereen opdroeg te gaan zitten. Ze bleef zelf aan de zijkant staan wachten, met haar armen over elkaar en tikkend met haar voet. De donder rommelde en Olver voelde een vreemde rilling. Hij keek op, recht in het oogloze gezicht van een Myrddraal.

Er voer een schok door Olver heen alsof hij in een ijzig meer was gegooid. Hij kon geen adem krijgen. De Myrddraal schreed glijdend om de groep heen, waarbij zijn mantel roerloos en doods omlaag bleef hangen. Na een verschrikkelijk ogenblik liep hij door, terug naar het bevoorradingskamp.

‘Op zoek naar geleiders,’ fluisterde Faile tegen Mandevwin.

‘Het Licht sta ons bij,’ fluisterde de man terug.

Het wachten was bijna ondraaglijk. Uiteindelijk kwam er een mollige vrouw in witte kleding aanlopen, die een Poort weefde. Aravine blafte dat iedereen moest opstaan en door de Poort moest gaan. Olver sloot zich in de rij aan, vlak bij Faile, en ze gingen van het land met rode aarde en koude lucht naar een plek waar het stonk alsof er brand woedde.

Ze betraden een chaotisch kamp vol Trolloks. Vlakbij stonden een paar grote kookpotten te borrelen. Achter het kamp leidde een helling steil omhoog naar een of ander groot plat. Slierten rook rezen daarboven op, en van daaraf en ergens links van Olver waren de geluiden van strijd te horen. De jongen wendde zich af van de helling en zag de donkere omtrekken van een hoge, smalle berg in de verte, oprijzend van de vlakte als een kaars midden op een tafel.

Hij draaide zich weer om en keek naar de helling achter het kamp. Olvers hart stond stil. Er kwam een lichaam van de top van de helling omlaag rollen, met in zijn hand nog een banier. Een banier met een grote rode hand erop. De Bond van de Rode Hand! De man en de banier vielen te midden van een groep Trolloks die dampende stukken vlees zaten te eten bij een vuur. Vonken vlogen alle kanten op en de woedende beesten sleurden de indringer uit het vuur, maar hij gaf allang niet meer om wat ze met hem deden.

‘Faile!’ fluisterde hij.

‘Ik zie het.’ Haar bundel verborg de zak met de Hoorn erin. Ze voegde eraan toe, meer tegen zichzelf dan tegen hem: ‘Licht. Hoe moeten we bij Mart komen?’

Faile en Olver stapten opzij toen de rest van hun groep door de Poort kwam. Ze hadden zwaarden, maar die droegen een paar van de mannen in bundels op hun rug, alsof het wapens voor het slagveld waren.

‘Bloed en as,’ fluisterde Mandevwin, die zich bij hen aansloot. In een omheining verderop jammerden gevangenen. ‘Misschien stoppen ze ons daar ook wel in. Dan kunnen we ’s nachts wegglippen.’

Faile schudde haar hoofd. ‘Dan pakken ze ons ook die bundels af en hebben we geen wapens meer.’

‘Wat moeten we dan doen?’ vroeg Mandevwin. Hij keek opzij toen er een groep Trolloks langskwam, die met lijken sleepten die ze op het slagveld hadden verzameld. ‘Vechten? Hopen dat heer Mart ons ziet en hulp stuurt?’

Dat zag Olver niet zo zitten. Hij wilde vechten, maar die Trolloks waren gróót. Een ervan liep vlak langs en draaide een wolfachtige kop zijn kant op. Ogen die ook van een mens hadden kunnen zijn, bekeken hem haast hongerig van top tot teen. Olver stapte achteruit en reikte naar zijn bundel, waar hij zijn mes in had verstopt.