Выбрать главу

De Trolloks en Duistervrienden volgden en lieten de jongen en zijn zware last ineengedoken onder een wagen midden in het Trollok-kamp zitten.

Logain draaide de dunne schijf om en om in zijn handen. Zwart en wit, doormidden gespleten door een kronkellijn. Cuendillar, zeiden ze. De vlokken die onder zijn vingers loslieten, leken de zogenaamd eeuwige sterkte ervan te bespotten.

‘Waarom heeft Taim ze niet gebroken?’ vroeg Logain. ‘Hij had het kunnen doen. Ze zijn zo broos als oud leer.’

‘Weet ik niet,’ zei Androl, kijkend naar de anderen in zijn groep. ‘Misschien was de tijd nog niet rijp.’

‘Breek ze op het juiste ogenblik, dan helpt dat de Draak,’ zei de man die zichzelf Emarin noemde. Hij klonk ongerust. ‘Breek ze op het verkeerde ogenblik... en dan?’

‘Niks goeds, neem ik aan,’ zei Pevara. Een Rode.

Zou hij ooit wraak kunnen nemen op degenen die hem hadden gestild? Ooit had die haat – en alleen die haat – hem zijn overlevingsdrang gegeven. Nu vond hij een nieuwe honger binnen in zichzelf. Hij had Aes Sedai verslagen, ze onderworpen en ze voor zichzelf opgeëist. Wraak leek... leeg. Zijn over langere tijd opgebouwde dorst om M’Hael te doden vulde een beetje van die leegte, maar niet genoeg. Wat nog meer?

Ooit had hij zichzelf de Herrezen Draak genoemd. Ooit had hij zich erop voorbereid over de wereld te heersen. Die onder de duim te krijgen. Hij betastte het zegel van de kerker van de Duistere terwijl hij aan de rand van het slagveld stond. Hij bevond zich ver in het zuidwesten, beneden de moerassen, waar zijn Asha’man een klein basiskamp hadden. In de verte klonk gebons op de Hoogvlakte: ontploffingen van wevingen die heen en weer schoten tussen Aes Sedai en Sharanen.

Een groot aantal van zijn Asha’man had daar gestreden, maar de Sharaanse geleiders waren met grotere aantallen dan de Aes Sedai en Asha’man samen. Anderen slopen over de slagvelden op jacht naar Ciruwheren.

Hij verloor sneller mannen dan de Schaduw. Er waren gewoon te veel vijanden.

Hij hield het zegel omhoog. Er zat een kracht in. Kracht om de Zwarte Toren te beschermen, misschien? Als ze ons niet vrezen, mij niet vrezen, wat gebeurt er dan met ons zodra de Draak dood is?

Er kwam ontevredenheid door de binding. Hij keek Gabrelle in de ogen. Ze had naar de strijd staan kijken, maar nu keek ze naar hem. Vragend. Dreigend?

Had hij nu echt gedacht dat hij een Aes Sedai had getemd? Die gedachte had hem aan het lachen moeten maken. Geen enkele Aes Sedai kon getemd worden, nooit.

Logain stopte nadrukkelijk het zegel bij de twee andere in de buidel aan zijn riem. Hij trok het koordje aan en keek Gabrelle in de ogen. Haar bezorgdheid piekte. Heel even had hij het gevoel dat ze bezorgd was óm hem, en niet vanwége hem.

Misschien leerde ze hoe ze de binding moest beïnvloeden, hoe ze hem gevoelens kon sturen waarvan ze dacht dat die hem zouden sussen. Nee, Aes Sedai waren niet te temmen. Ze werden niet beheerst nu ze gebonden waren. Het had alles alleen maar ingewikkelder gemaakt.

Hij reikte naar zijn hoge kraag, haalde de drakenspeld die hij daar droeg eraf en gaf hem aan Androl. ‘Androl Genhald, je bent naar de krocht des doods gelopen en weer teruggekeerd. Al twee keer sta ik bij je in het krijt. Ik benoem je tot volle Asha’man. Draag de speld met trots.’ Hij had de man zijn zwaardspeld al teruggegeven en hem weer tot Toegewijde benoemd.

Androl aarzelde, maar toen nam hij met eerbiedige handen de speld aan.

‘En de zegels?’ vroeg Pevara, met over elkaar geslagen armen. ‘Die zijn van de Witte Toren. De Amyrlin is de Hoedster ervan.’

‘De Amyrlin,’ zei Logain, ‘is zo goed als dood, voor zover ik heb gehoord. In haar afwezigheid ben ik een passende hoeder.’ Logain greep de Bron, onderwierp die, overheerste die. Hij opende een Poort terug naar de westelijke helling van de Hoogvlakte, waar de Sharanen en Aes Sedai streden.

De oorlog keerde op volle kracht bij hem terug, de chaos, de rook en het geschreeuw. Hij stapte erdoor, en de anderen volgden. De krachtige wevingen van Demandred straalden als een baken en de man bleef met zijn bulderende stem de Herrezen Draak uitdagen.

Rhand Altor was hier niet. Nou, wat het dichtst bij hem kwam was Logain zelf. Alweer een vervanger. ‘Ik ga tegen hem vechten,’ zei hij tegen de anderen. ‘Gabrelle, jij blijft achter en wacht tot ik terugkeer, want misschien heb ik Heling nodig. De rest van jullie rekent af met Taims mannen en die Sharaanse geleiders. Laat geen man leven die naar de Schaduw is overgelopen, of dat nu vrijwillig of gedwongen is gebeurd. Schenk die eersten gerechtigheid en die tweeden genade.’

Ze knikten. Gabrelle leek van hem onder de indruk, misschien vanwege zijn beslissing om aan het hart van de vijand toe te slaan. Ze besefte het niet. Zelfs een Verzaker kon niet zo sterk zijn als Demandred nu.

Demandred had een sa’angreaal, en een sterke ook. Gelijk in kracht aan Callandor, of misschien nog wel sterker. Als Logain die in handen kreeg, konden vele dingen in deze wereld veranderen. De wereld zou van hem en de Zwarte Toren horen en de mensen zouden voor hem beven zoals ze nooit voor de Amyrlin Zetel hadden gedaan.

Egwene leidde een aanval zoals die in duizenden jaren niet was gezien. De Aes Sedai kwamen uit hun dekking, sloten zich bij haar aan en liepen met gestage tred de westelijke heuvel op. Wevingen vlogen door de lucht als linten die werden meegevoerd op de wind.

De hemel verbrijzelde van het licht van duizend schichten, de grond kreunde en beefde van de inslagen. Demandred bleef op de Andoranen vuren vanaf de andere kant van de vlakte, en elke straal lotsvuur stuwde rimpelingen door de lucht. Er breidde zich een zwart spinnenweb over de grond uit, maar nu begonnen er een soort ziekelijke tentakels uit die barsten omhoog te komen. Ze verspreidden zich als een ziekte over de gebroken stenen van de helling.

De lucht voelde haast als een levend iets door de Kracht, die er in zulke dichte golven doorheen trok dat Egwene bijna dacht dat de Ene Kracht nu voor iedereen zichtbaar moest zijn. Te midden van dit alles putte ze zoveel Kracht als ze kon bevatten door Vora’s sa’angreaal. Ze voelde zich net zoals toen ze tegen de Seanchanen vocht, alleen nu beheerster. Destijds was haar woede gekleurd geweest door wanhoop en doodsangst.

Deze keer was het een witheet iets, als een stuk metaal dat zodanig was verhit dat het door een smid kon worden bewerkt.

Zij, Egwene Alveren, had het rentmeesterschap gekregen over dit land.

Zij, de Amyrlin Zetel, zou zich niet langer laten koeioneren door de Schaduw.

Ze zou zich niet terugtrekken. Ze zou niet buigen wanneer haar middelen faalden.

Ze zou vechten.

Ze geleidde Lucht en bouwde een wervelstorm op van stof, rook en dode planten. Ze hield die voor zich en belemmerde het uitzicht van de vijanden boven die probeerden haar plaats te bepalen. Bliksems knetterden om haar heen, maar ze weefde Aarde, groef diep in de rotsen en haalde een stroom ijzer omhoog die naast haar tot een spits afkoelde. De bliksem raakte die spits en spaarde hen terwijl ze haar wervelstorm gierend tegen de helling op stuurde.

Beweging naast haar. Egwene voelde Leilwin dichterbij komen. Zij... ze was trouw gebleken. Wat een verrassing. Dat ze een nieuwe zwaardhand had, deed niets af aan haar wanhoop over Gaweins dood, maar het hielp wel in andere opzichten. De kluwen achter in Egwenes geest was vervangen door een nieuwe, heel anders, maar schokkend trouw.

Egwene hief Vora’s sa’angreaal en ging door met haar aanvallen, omhooglopend tegen de helling met Leilwin aan haar zijde. Verderop doken Sharanen ineen, hangend in de wind. Egwene bestookte ze met linten van vuur. Geleiders probeerden haar dwars door de storm heen aan te vallen, maar hun wevingen vlogen alle kanten op doordat ze werden verblind door het stof. Drie gewone soldaten vielen aan vanaf de zijkant, maar Leilwin ontdeed zich heel vaardig van hen.

Egwene draaide de wind om, gebruikte die als handen die de geleiders opschepten en de lucht in smeten. De bliksemschichten van bovenaf namen de mannen in een vurige omhelzing en walmende lijken rolden over de helling omlaag. Egwene zette door, haar leger van Aes Sedai rukte op en smeet met wevingen alsof het pijlen van licht waren.