Выбрать главу

Dat deed ze niet. ‘Caemlin wordt aangevallen, Majesteit,’ meldde de boodschapper, happend naar adem.

‘Wat!’ Elayne sprong overeind. ‘Hoe? Heeft Jarid Sarand eindelijk...’

‘Trolloks,’ zei de boodschapper. ‘De aanval begon vlak voor zonsondergang.’

‘Ónmogelijk!’ riep Elayne, die de boodschapper bij de arm greep en meesleepte naar buiten. Egwene volgde haastig. ‘De zon is al meer dan zes uur onder,’ zei Elayne tegen de boodschapper. ‘Waarom horen we dit nu pas? Wat is er met de Kinsvrouwen gebeurd?’

‘Dat is me niet verteld, Majesteit,’ antwoordde de boodschapper. ‘Kapitein Guybon heeft me gestuurd om u zo snel mogelijk te halen. Hij is net aangekomen door een Poort.’

Het Reisterrein lag niet ver bij Elaynes tent vandaan. Er had zich daar al een menigte verzameld, maar de mensen maakten ruimte voor de Amyrlin en de koningin en al snel stonden ze vooraan.

Een groep mannen met bebloede kleding sjokte door de open Poort. Ze trokken karren met Elaynes nieuwe wapens erop, de draken. Veel van de mannen leken op instorten te staan. Ze stonken naar rook en waren zwart van het roet. Een flink aantal zakte bewusteloos ineen toen Elaynes soldaten behulpzaam de karren van hen overnamen, die overduidelijk bedoeld waren om door paarden te worden getrokken.

Andere Poorten gingen open toen Serinia Sedai en enkele sterkere Kinsvrouwen – Egwene wilde niet aan hen denken als Elaynes Kinsvrouwen – Poorten maakten. Vluchtelingen stroomden erdoor als water door een dijkdoorbraak.

‘Ga op pad,’ zei Egwene tegen Gawein, terwijl ze haar eigen Poort weefde naar het Reisterrein bij het kamp van de Witte Toren. ‘Haal zoveel Aes Sedai op als je kunt verzamelen. Zeg tegen Brin dat hij zijn soldaten voorbereidt, laat hem doen wat Elayne beveelt, en stuur ze dan door Poorten naar de rand van Caemlin. We moeten Andor steunen.’

Gawein knikte en dook door de Poort. Egwene liet hem dichtgaan en liep toen naar Elayne, die bij de groep gewonde, verwarde soldaten was. Sumeko, een van de Kinsvrouwen, had de leiding genomen over de Heling van de soldaten die in levensgevaar verkeerden.

Er hing een zware geur van rook in de lucht. Terwijl Egwene zich naar Elayne toe haastte, ving ze door een van de Poorten een glimp op van vlammen. Caemlin stond in brand.

Licht! Ze bleef even verdoofd staan, maar toen haastte ze zich verder. Elayne was in gesprek met Guybon, de leider van de koninginnegarde. De knappe man leek nog amper op zijn benen te kunnen staan en er zat een schrikbarende hoeveelheid rood op zijn kleding en armen.

‘Duistervrienden hebben twee van de vrouwen vermoord die u had achtergelaten om boodschappen te versturen, Majesteit,’ vertelde hij vermoeid. ‘Maar we hebben de draken teruggehaald. Zodra we... we ontsnapten...’ Hij leek ergens door bedrukt. ‘Zodra we ontsnapten door het gat in de stadsmuur, ontdekten we dat enkele troepen huurlingen om de stad heen trokken, op weg naar de poort die heer Talmanes verdedigd had achtergelaten. Bij toeval waren ze dicht genoeg in de buurt om te helpen bij onze ontsnapping.’

‘Goed gedaan,’ zei Elayne.

‘Maar de stad...’

‘U hebt het góéd gedaan,’ herhaalde Elayne op ferme toon. ‘U hebt de draken teruggehaald en al die mensen gered? Ik zal zorgen dat u hiervoor wordt beloond, kapitein.’

‘Geef die beloning maar aan de mannen van de Bond, Majesteit. Het was hun werk. En alstublieft, als u iets kunt doen voor heer Talmanes...’ Hij gebaarde naar de man die zojuist door enkele leden van de Bond door de Poort was gedragen.

Elayne knielde bij hem neer, en Egwene kwam naast haar zitten. Eerst dacht Egwene dat Talmanes dood was. Zijn huid leek donker te zijn verkleurd van ouderdom. Toen haalde hij haperend adem.

‘Licht,’ zei Elayne, die in zijn lichaam Schouwde. ‘Ik heb nog nooit zoiets gezien.’

‘Thakan’dar-klingen,’ verhelderde Guybon.

‘We moeten koppelen,’ zei Elayne tegen Egwene. ‘Misschien kunnen we samen iets doen. Moeder?’

‘Dit is voor ons allebei te hoog gegrepen,’ besloot Egwene, die opstond. ‘Ik...’ Ze liet haar stem wegsterven toen ze iets opving, naast het gekerm van soldaten en het gekraak van karren.

‘Egwene?’ vroeg Elayne zachtjes.

‘Doe voor hem wat je kunt,’ zei Egwene, die zich weg haastte. Ze drong zich door de verwarde menigte heen en volgde de stem. Was dat... Ja, daar. Ze vond een open Poort aan de rand van het Reisterrein, waar Aes Sedai in uiteenlopende kleding zich doorheen haastten om zich om de gewonden te bekommeren. Gawein had zijn werk goed gedaan.

Nynaeve vroeg op luide toon wie de leiding had over deze chaos. Egwene naderde haar van de zijkant en greep haar bij de schouder, waar ze van schrok.

‘Moeder?’ vroeg Nynaeve. ‘Wat hoor ik? Staat Caemlin in brand? Ik...’ Ze maakte haar zin niet af toen ze de gewonden zag, maar verstijfde en wilde meteen naar hen toe gaan.

‘Er is er een die je als eerste moet zien,’ zei Egwene, en ze leidde Nynaeve mee naar Talmanes.

De vrouw haalde scherp adem, maar toen liet ze zich op haar knieën zakken en duwde Elayne zachtjes opzij. Nynaeve Schouwde in Talmanes, verstijfde en zette grote ogen op.

‘Nynaeve?’ vroeg Egwene. ‘Kun jij...’

Een explosie van wevingen barstte uit Nynaeve tevoorschijn, als het plotselinge licht van de zon die achter de wolken vandaan komt. Ze weefde de Vijf Krachten samen tot een gloeiende zuil en liet die vervolgens in Talmanes’ lichaam zakken.

Egwene liet haar werken. Misschien zou het genoeg zijn, hoewel de man erg ver heen leek. Hopelijk bleef hij leven. Ze was in het verleden van hem onder de indruk geweest. Hij leek haar het soort man dat de Bond – en Mart – nodig had.

Elayne stond bij de draken en ondervroeg een vrouw met vlechten in haar haar. Dat moest Aludra zijn, die de draken had uitgevonden.

Egwene liep naar de wapens toe en legde haar hand op een van de lange bronzen buizen. Ze had er verslagen over ontvangen, natuurlijk. Sommige mannen zeiden dat het net Aes Sedai waren, maar dan van metaal en werkend met de kracht van vuurwerkpoeders.

Steeds meer vluchtelingen stroomden door de Poort, velen van hen burgers. ‘Licht,’ zei Egwene in zichzelf. ‘Het zijn er te veel. We kunnen niet heel Caemlin hier in Merrilor onderbrengen.’

Elayne was klaar met haar gesprek en liet Aludra alleen om de wagens te inspecteren. Het leek er niet op dat de vrouw van zins was te gaan slapen totdat ze dat had gedaan. Elayne liep naar de Poorten toe.

‘De soldaten zeggen dat het gebied buiten de stad veilig is,’ zei Elayne terwijl ze langs Egwene liep. ik ga een kijkje nemen.’ ‘Elayne...’ begon Birgitte, die achter haar aan rende.

‘We gaan! Kom mee.’

Egwene liet de koningin haar gang gaan en stapte achteruit om het werk te overzien. Romanda had de leiding genomen over de Aes Sedai en verdeelde de gewonden in twee groepen, afhankelijk van de ernst van hun verwondingen.

Terwijl Egwene de chaos bekeek, zag ze twee mensen verderop staan. Een vrouw en een man, zo te zien Illianers. ‘Wat willen jullie twee?’

De vrouw knielde voor haar neer. Ze was lang en slank, met een lichte huid en donker haar, en er was iets sterks in haar gelaatstrekken te zien. ik ben Leilwin,’ zei ze met een onmiskenbare tongval, ik begeleidde Nynaeve Sedai toen de oproep voor Heling kwam. We zijn haar hierheen gevolgd.’

‘Je bent Seanchaans,’ zei Egwene geschrokken, ik ben gekomen om u te dienen, Amyrlin Zetel.’

Een Seanchaanse. Egwene hield de Ene Kracht nog steeds vast. Licht, niet élke Seanchaan die ze ontmoette was gevaarlijk voor haar, maar toch wilde ze de gok niet wagen. Toen enkele leden van de Torenwacht door een van de Poorten kwamen, wees Egwene naar het Seanchaanse stel. ‘Breng deze mensen naar een veilige plek en hou een oogje op ze. Ik bekommer me later wel om hen.’

De soldaten knikten. De man ging met tegenzin mee, de vrouw met meer gelatenheid. Ze kon niet geleiden, dus ze was geen bevrijde damane. Maar dat sloot nog niet uit dat ze een sul’dam kon zijn.