‘Wil je weten wat ik echt niet snap, Perijn?’ vroeg Rhand zachtjes. ‘Waar ik de rillingen van krijg, als de koude adem van de Schaduw zelf? De smet is datgene wat me waanzinnig maakte én me herinneringen schonk aan mijn vroegere leven. Ze kwamen in de vorm van Lews Therins fluisteringen. Maar die waanzin is nu juist datgene wat me de aanwijzingen geeft die ik nodig heb om te winnen. Snap je? Als ik dit win, dan is het de smet zélf die tot de val van de Duistere heeft geleid.’
Perijn floot zachtjes.
Bevrijding, dacht Rhand. Toen ik dit de vorige keer probeerde, vernietigde mijn waanzin ons. Maar deze keer zal het ons redden.
‘Ga naar je vrouw, Perijn,’ zei Rhand, kijkend naar de hemel. ‘Dit is de laatste nacht met enige mate van rust die je zult kennen totdat het afgelopen is. Ik ga op onderzoek uit, kijken hoe erg het is in Andor.’ Hij keek zijn vriend weer aan. ‘Ik zal mijn belofte niet vergeten. De eenheid moet boven al het andere gaan. De vorige keer heb ik verloren omdat ik de eenheid van me af gooide.’
Perijn knikte en legde zijn hand op Rhands schouder. ‘Het Licht verlichte je.’
‘En jou, mijn vriend.’
2
De keuze van een Ajah
Pevara deed haar uiterste best om te veinzen dat ze niet doodsbang was.
Als die Asha’man haar hadden gekend, hadden ze beseft dat zwijgend stilzitten niet in haar aard lag. Ze greep terug op de basis-lessen van de Aes Sedai: doen alsóf je jezelf volkomen in de hand had, terwijl dat allesbehalve het geval was.
Ze dwong zichzelf om op te staan. Canler en Emarin hadden zich teruggetrokken om op bezoek te gaan bij de jongens uit Tweewater en te zorgen dat ze niet in hun eentje op pad gingen. Dus bleven alleen zij en Androl weer over.
Hij prutste rustig met zijn leren riemen terwijl het buiten nog steeds regende. Hij gebruikte twee naalden tegelijk om te naaien, werkte kruiselings langs de gaatjes aan weerskanten. Die man had de aandachtige concentratie van een volleerd ambachtsman.
Pevara wandelde naar hem toe, en hij keek scherp op toen ze vlakbij was. Ze onderdrukte een glimlach. Je zag het misschien niet aan haar af, maar ze kon zich heel geruisloos voortbewegen als het moest.
Ze staarde uit het raam. Het was nog harder gaan regenen en er liepen gordijnen van water langs het glas. ‘Na zoveel weken van dreigende storm, is hij dan eindelijk echt losgebarsten.’
‘Die wolken moesten uiteindelijk een keer openbreken,’ zei Androl.
‘Die regen voelt niet natuurlijk aan,’ zei ze, met haar handen op haar rug. Ze voelde de kilte door het glas heen. ‘Er zit geen enkele afwisseling in. Het blijft dezelfde stortbui. Een heleboel bliksem, maar heel weinig donder.’
‘Denk je dat het er zo een is?’ vroeg Androl. Hij hoefde niet te zeggen wat hij met ‘zo een’ bedoelde. Eerder die week waren gewone mensen in de Toren – geen Asha’man – ineens in brand gevlogen. Gewoon... in brand, om onverklaarbare reden. Er waren een man of veertig omgekomen. Velen weten het nog steeds aan een losgeslagen Asha’man, hoewel de mannen hadden gezworen dat er niemand in de buurt bezig was met geleiden.
Ze schudde haar hoofd en keek naar een groep mensen die over de modderige straat buiten ploeterden. Zij had aanvankelijk ook gedacht dat die sterfgevallen het werk van een waanzinnig geworden Asha’man waren geweest. Nu vermoedde ze echter dat deze gebeurtenissen, en andere merkwaardige dingen, op iets veel ergers wezen. De wereld viel uiteen.
Ze moest sterk zijn. Pevara had zelf bedacht dat hier vrouwen naartoe moesten komen om die mannen te binden, hoewel Tarna het voorstel had gedaan. Ze mocht hen niet laten ontdekken hoe het haar verontrustte om hier vast te zitten, omringd door vijanden die iemand konden dwingen over te lopen naar de Schaduw. Haar enige bondgenoten waren mannen die ze enkele maanden eerder nog ijverig zou hebben vervolgd en meedogenloos zou hebben gestild.
Ze ging op de kruk zitten waar Emarin daarstraks zat. ik wil het graag hebben over die “strategie” die je aan het ontwikkelen bent.’ ik weet niet of ik die al wel heb ontwikkeld, Aes Sedai.’ ‘Misschien kan ik wat goede voorstellen doen.’ ik zou ze graag horen,’ zei Androl, maar hij kneep zijn ogen tot spleetjes.
‘Wat is er?’ vroeg ze.
‘Die mensen buiten. Ik ken ze niet. En...’
Ze keek weer uit het raam. Het enige licht kwam van de gebouwen die hier en daar een roodoranje gloed de kletsnatte nacht in wierpen. De voorbijgangers liepen nog altijd langzaam over straat, in en uit het licht dat vanuit de ramen naar buiten scheen.
‘Hun kleren zijn niet nat,’ fluisterde Androl.
Verkild besefte Pevara dat hij gelijk had. De man vooraan had een breedgerande, slappe hoed op zijn hoofd, maar die brak de regen niet en er stroomde geen water van af. Zijn plattelandskleding bleef onaangeroerd door de hoosbui. En het gewaad van de vrouw naast hem wapperde niet in de wind. Nu zag Pevara dat een van de jongere mannen zijn hand uitgestoken achter zich hield, alsof hij een lastdier aan een touw meevoerde, maar er liep helemaal geen dier achter hem.
Pevara en Androl keken zwijgend toe totdat de mensen te ver waren doorgelopen om nog te zien. Verschijningen van de doden kwamen steeds veelvuldiger voor.
‘Je zei dat je een voorstel had?’ Androls stem trilde.
‘Ik... ja.’ Pevara maakte met moeite haar blik los van het raam. ‘Tot nu toe heeft Taim zich gericht op de Aes Sedai. Mijn zusters zijn allemaal overmeesterd. Ik ben de laatste.’
‘Je wilt jezelf aanbieden als aas.’
‘Ze zullen me komen halen,’ zei ze. ‘Het is alleen maar een kwestie van tijd.’
Androl bekeek de leren riem in zijn handen en leek er tevreden over. ‘We moeten je naar buiten smokkelen.’
‘O ja?’ vroeg ze, haar wenkbrauw opgetrokken. ‘Ben ik soms verheven tot deerne in nood? Wat hoffelijk van je.’
Hij bloosde. ‘Sarcasme? Van een Aes Sedai? Ik had nooit gedacht dat ik dat nog eens zou meemaken.’
Pevara lachte. ‘Och heden, Androl. Je weet echt niéts over ons, hè?’
‘Eerlijk? Nee. Ik heb jullie soort het grootste deel van mijn leven ontlopen.’
‘Nou, misschien was dat wel verstandig, gezien je... aangeboren neigingen.’
‘Toen kon ik nog niet geleiden.’
‘Maar je vermoedde dat je het kon. Je bent hierheen gekomen om het te leren.’
‘Ik was nieuwsgierig,’ zei hij. ‘Het was iets wat ik nog nooit had geprobeerd.’
Belangwekkend, dacht Pevara. Is dat dan wat je drijft, leerbewerker? Wat je heeft meegevoerd op de wind, van plek naar plek?
‘Ik vermoed,’ zei ze, ‘dat je ook nog nooit hebt geprobeerd om van een klif te springen. Het feit dat je iets nog niet hebt gedaan is niet altijd een reden om het te proberen.’
‘Eigenlijk ben ik wel van een klif gesprongen. Meer dan eens, zelfs.’ Ze trok haar wenkbrauwen naar hem op.
‘Het is iets van het Zeevolk,’ legde hij uit. ‘Van een klif in de oceaan springen. Hoe moediger je bent, hoe hoger de rotsen waar je af springt. En alweer ben je handig van gespreksonderwerp veranderd, Pevara Sedai. Daar ben je best goed in.’
‘Dank je.’
‘De reden dat ik voorstel om jou naar buiten te smokkelen,’ zei hij, en hij stak zijn vinger op, ‘is omdat dit niet jouw strijd is. Jij hoeft hier niet te sneuvelen.’
‘En het is niet omdat je snel van de Aes Sedai af wilt zijn, zodat ze zich niet langer met je zaken bemoeit?’
‘Ik ben naar jóu toe gekomen voor hulp,’ zei Androl. ‘Ik wil niet van je af, ik zou je zelfs graag gebruiken. Maar als je hier sneuvelt, is dat in een gevecht dat niet het jouwe is. Dat is niet eerlijk.’
‘Ik zal je iets uitleggen, Asha’man,’ zei Pevara, die zich naar voren boog. ‘Dit is wél mijn strijd. Als de Schaduw deze Toren inneemt, heeft dat verschrikkelijke gevolgen voor de Laatste Slag. Ik heb de verantwoording op me genomen voor jou en de jouwen, en daar laat ik me niet zo gemakkelijk van afbrengen.’
‘Je hebt “de verantwoording op je genomen” voor ons? Wat betekent dat eigenlijk?’