Выбрать главу

De Verzaker wendde zich tot Aviendha en keek haar bewonderend aan. Ze boog diep, alsof ze Aviendha aanbad.

Die ontploffing, besefte Aviendha verdoofd. Die had iets gedaan met de Dwangweving. Eigenlijk had Aviendha verwacht dat de ontploffing haar zou doden. Maar er was iets anders gebeurd.

‘Alstublieft, stralende,’ zei Graendal. ‘Vertel me wat u van me wilt. Laat me u dienen!’

Aviendha keek weer naar het licht dat Rhand was en hield haar adem in.

Logain stapte uit de ruïnes met een peuter – een jochie van een jaar of twee – in zijn armen. De huilende moeder van het kind pakte haar zoon van hem aan. ‘Dank u. Zegene u, Asha’man. Het Licht zegene u.’

Logain kwam struikelend tot stilstand te midden van de mensen. Het stonk hier naar verbrand vlees en dode Trolloks. ‘Waar is de Hoogvlakte gebleven?’ vroeg hij.

‘Weg,’ zei Androl met tegenzin. ‘De aardbeving heeft alles weggevaagd.’

Logain zuchtte. De schat... was die dan verloren? Zou hij hem ooit nog kunnen opgraven?

Ik ben een dwaas, dacht hij. Hij had die kracht laten liggen, en waarvoor? Om vluchtelingen te redden? Mensen die hem zouden verstoten en haten om wat hij was? Mensen die...

... die met ontzag naar hem keken.

Logain fronste. Dit waren gewone mensen, geen lieden van de Zwarte Toren die gewend waren aan mannelijke geleiders. Op dat ogenblik zou hij het verschil niet hebben kunnen zien.

Logain keek verwonderd toe terwijl de mensen zich om zijn Asha’man verdrongen en huilden van dankbaarheid om hun redding. Oudere mannen pakten Asha’man bij de handen, huilend, vol lof en woorden van dank.

Verderop keek een jongen met bewondering naar Logain. Wel tien jongens. Licht, wel hónderd. Geen spoortje angst in hun ogen.

‘Dank u,’ zei de jonge moeder opnieuw. ‘Dank u!’

‘De Zwarte Toren beschermt,’ hoorde Logain zichzelf zeggen. ‘Altijd.’

‘Ik zal hem naar u toe sturen als hij wat ouder is,’ beloofde de vrouw, met haar zoon in haar armen. ‘Ik wil graag dat hij zich bij u aansluit als hij het talent heeft.’

Het talent. Niet de vloek. Het talent.

Ze werden overspoeld door licht.

Hij keek op. Die straal licht in het noorden... een kracht die hij nog nooit had gevoeld, zelfs niet bij de reiniging van de smet. Zoveel kracht.

‘Het is zover,’ zei Gabrelle, die naar hem toe stapte.

Logain reikte naar zijn riem en haalde drie voorwerpen uit zijn buidel. Schijfjes, half wit, half zwart. De andere Asha’man draaiden zich naar hem toe en onderbraken hun Heling en het geruststellen van de mensen.

‘Doe het,’ zei Gabrelle. ‘Doe het, zegelbreker.’

Logain brak de ooit onbreekbare zegels, een voor een, en liet de stukken op de grond vallen.

49

Licht en schaduw

Alles was dood. In de wolfsdroom strompelde Perijn door een rotsige woestenij zonder planten of aarde. De hemel was zwart geworden, zelfs de donkere wolken verdwenen in dat niets. Terwijl hij boven op een richel klom, verbrokkelde een heel stuk van de grond achter hem – de stenen ondergrond beefde heftig -en werd de lucht in getrokken.

Daaronder was alleen leegte.

In de wolfsdroom werd alles verteerd. Perijn bleef in de richting van Shayol Ghul lopen. Hij kon het zien, als een baken, gloeiend van het licht. Vreemd genoeg zag hij daarachter de Drakenberg, hoewel die veel te ver weg had moeten zijn om te kunnen zien. Terwijl het land ertussen verbrokkelde, leek de wereld te krimpen.

De twee toppen werden naar elkaar toe getrokken en alles ertussen werd verbrijzeld en gebroken. Perijn verplaatste zich naar de ingang van de tunnel naar de Doemkrocht en stapte naar binnen, door de paarsige barrière die hij zelf had opgericht.

Lanfir zat binnen. Haar haar was pikzwart, zoals het was geweest toen hij haar voor het eerst had ontmoet, en haar gezicht was bekend. Het zag er weer uit als voorheen.

‘Ik vind die droomprikker ergerlijk,’ zei ze. ‘Moest je hem hier nu neerzetten?’

‘Hij houdt de andere Verzakers weg,’ antwoordde Perijn verstrooid.

‘Ja, dat zal ook wel,’ zei ze, en ze sloeg haar armen over elkaar.

‘Is hij daar nog steeds?’ vroeg Perijn.

‘Het einde is aangebroken,’ zei ze knikkend. ‘Er is net iets onvoorstelbaars gebeurd.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Dit is misschien wel het belangrijkste ogenblik voor de mensheid sinds we de Bres hebben geopend.’

‘Laten we dan maar zorgen dat er niets misgaat,’ zei Perijn, die de lange muil van steen in liep, met Lanfir naast zich.

Aan het einde van de tunnel stuitten ze op een onverwachte aanblik. Iemand anders hield Callandor vast, de man tegen wie Rhand eerder had gestreden. Misschien was dat Demandred? Perijn wist het niet, maar het was beslist een Verzaker.

De man knielde op de vloer, met Nynaeves hand op zijn schouder. Zij stond links achter Rhand, Moiraine rechts, en alle drie stonden ze met rechte rug en hun blik vooruit in dat niets te staren.

De berg rommelde.

‘Dit is volmaakt,’ fluisterde Lanfir. ‘Ik had nooit durven dromen dat het zo mooi zou eindigen.’ Ze keek naar de twee vrouwen. ‘We zullen snel moeten toeslaan. Ik dood die lange vrouw, jij die kleine.’

Perijn fronste. Iets daaraan leek hem helemaal niet goed. ‘Doden...’

‘Natuurlijk,’ zei Lanfir. ‘Als we snel toeslaan, is er nog tijd om de macht over Moridin te grijpen terwijl hij dat zwaard vasthoudt. Daarmee kan ik Lews Therin dwingen te buigen.’ Ze kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Hij houdt de Duistere tussen zijn vingers en hoeft alleen maar te knijpen om het leven – als je het zo kunt noemen – uit te doven. Slechts één hand kan de Grote Heer redden. Op dit ogenblik verdien ik mijn beloning. Op dit ogenblik word ik de hoogste van de hogen.’

‘Je... je wilt de Duistere redden?’ vroeg Perijn, die zijn hand tegen zijn hoofd drukte. ‘Je had je bij ons aangesloten. Ik herinner me nog...’

Ze keek hem even aan. ‘Wat een inferieur gereedschap,’ zei ze, en ze rook ontevreden. ‘Ik zou het liever helemaal niet gebruiken. Dit maakt me niet beter dan Graendal.’ Ze huiverde. ‘Als ze me meer tijd hadden gegeven, zou ik je op een eerlijke wijze hebben gekregen.’ Ze gaf Perijn vol genegenheid een klopje op zijn wang. ‘Je bent verontrust. Die lange komt uit jouw dorp, dat weet ik nog. Jullie zijn zeker samen opgegroeid? Ik zal je niet vragen haar te doden, mijn wolf. Jij mag die kleine doden. Je haat haar toch?’

‘Ik... ja, inderdaad. Zij heeft me weggehaald bij mijn familie. Vanwege haar zijn ze dood, eigenlijk. Anders zou ik daar nog zijn geweest.’

‘Dat klopt,’ zei Lanfir. ‘We moeten snel zijn. We hebben niet veel tijd.’

Ze draaide zich om naar de twee vrouwen. Nynaeve en Moiraine. Zijn vriénden. En dan... en dan Rhand. Ze zou hem doden, wist Perijn. Ze zou hem dwingen te buigen, en dan zou ze hem doden. Al die tijd al was het haar doel geweest om op een plek te komen waar de Duistere zelf machteloos zou zijn en zij naar voren kon stappen om hem te redden.

Perijn ging naast haar staan.

‘We slaan samen toe,’ zei Lanfir zachtjes. ‘De barrières tussen de werelden zijn hier doorbroken. Ze zullen terug kunnen vechten, behalve als we snel zijn. We moeten ze op hetzelfde ogenblik doden.’

Dit is verkeerd, dacht Perijn. Dit is heel, heel verkeerd. Hij mocht het niet laten gebeuren, en toch kwamen zijn handen omhoog.

Dit is verkeerd. Hij wist niet waarom. Zijn gedachten stonden hem niet toe na te denken over het waarom.

‘Klaar,’ zei Lanfir, met haar blik op Nynaeve.

Perijn draaide zich naar Lanfir om.

‘Ik tel tot drie,’ zei Lanfir zonder naar hem te kijken.

Mijn plicht, dacht Perijn, is om de dingen te doen die Rhand niet kan doen.

Dit was de wolfsdroom. In de wolfsdroom werd dat wat hij voelde werkelijkheid.

‘Eén,’ zei Lanfir.

Hij hield van Faile.

‘Twee.’

Hij hield van Faile.