Выбрать главу

‘O, bloed en as, nee!’ zei Cadsuane, die zich naar hen toe draaide. ‘Nee, nee, nee!’

De vrouwen glimlachten bijna roofdierachtig.

‘Jij sprak altijd zo wijs tegen de Herrezen Draak over verantwoordelijkheid,’ zei Yukiri.

‘Jij had het erover dat de vrouwen van deze Eeuw beter moesten worden opgeleid,’ voegde Saerin eraan toe.

‘Dit is een nieuwe Eeuw,’ zei Lyrelle. ‘We hebben vele uitdagingen voor ons liggen... en we zullen een sterke Amyrlin nodig hebben om ons te leiden.’

Cadsuane sloot haar ogen en kreunde.

Rhand slaakte een zucht van verlichting toen hij Cadsuane achterliet. Ze sloeg geen alarm, hoewel ze hem was blijven nakijken terwijl hij wegreed. Toen hij over zijn schouder keek, zag hij dat ze stond te praten met een paar andere Aes Sedai.

Hij maakte zich zorgen. Ze vermoedde waarschijnlijk iets waarvan hij zou willen dat ze het niet vermoedde. Maar dat was beter dan dat ze alarm sloeg.

Hij zuchtte en groef in zijn zak, waar hij een pijp vond. Dank je, Alivia, dacht hij, en hij stopte de pijp vol met tobak uit een buidel die hij in zijn andere zak vond. Instinctief reikte hij naar de Ene Kracht om hem aan te steken.

Hij vond niets. Geen saidin in de leegte, niets. Hij hield even zijn adem in, maar toen glimlachte hij en voelde zich ontzettend opgelucht. Hij kon niet geleiden. Gewoon voor de zekerheid reikte hij voorzichtig naar de Ware Kracht. Daar vond hij ook niets.

Hij keek naar zijn pijp terwijl hij een glooiende helling naar de zijkant van Thakan’dar opreed, nu begroeid met planten. Nergens iets om de tobak aan te steken. Hij bekeek de pijp in het donker een tijdje, en dacht toen dat de pijp aangestoken was. En dat was zo.

Rhand glimlachte en wendde zijn paard naar het zuiden. Hij keek over zijn schouder. Alle drie de vrouwen bij de brandstapel hadden zich omgedraaid en keken recht naar hem. Hij kon ze zien staan in het licht van het brandende lichaam.

Ik vraag me af wie van hen me zal volgen, dacht hij, en toen glimlachte hij breder. Rhand Altor, je hebt een behoorlijk dikke nek gekregen, hè? Aannemen dat een of zelfs meer van hen je zullen volgen?

Misschien zouden ze het geen van allen doen. Of misschien wel allemaal, in hun eigen tijd. Hij merkte dat hij grinnikte.

Wie zou hij kiezen? Min... maar nee, moest hij Aviendha dan laten staan? Elayne. Nee. Hij lachte. Hij kon niet kiezen. Hij had drie vrouwen die van hem hielden, en hij wist niet wie van hen hij het liefst zou meenemen. Om het even. Alle drie. Licht, man. Je bent hopeloos. Hopeloos verliefd op alle drie, en daar valt niet aan te ontkomen.

Hij dreef zijn paard in draf en reed verder zuidwaarts. Hij had een buidel vol geld, een goed paard en een sterk zwaard. Lamans zwaard, een beter zwaard dan hij zou hebben gewild. Het kon aandacht trekken. Het was een echt reigerzwaard met een goede kling.

Besefte Alivia wel hoeveel geld ze hem had gegeven? Ze wist helemaal niets van munten. Ze had de hele boel waarschijnlijk gestolen, dus was hij niet alleen maar een paardendief. Nou, hij had haar gevraagd wat goud voor hem te halen, en dat had ze gedaan. Hij kon een hele boerderij in Tweewater kopen met wat hij bij zich had.

Zuidwaarts. Het oosten of westen zou ook goed zijn, maar hij dacht dat hij voorgoed naar een plek ergens ver weg wilde. Eerst naar het zuiden, en dan misschien naar het westen, langs de kust. Misschien kon hij een schip vinden? Er was nog zoveel van de wereld dat hij niet had gezien. Hij had een paar veldslagen meegemaakt, hij was meegesleept in een gigantisch Spel der Huizen. Vele dingen waar hij niets mee te maken had willen hebben. Hij had de boerderij van zijn vader gezien. En paleizen. Hij had een heleboel paleizen gezien.

Hij had alleen nooit de tijd gehad om echt veel van de wereld te bekijken. Dat zal iets nieuws zijn, dacht hij. Reizen zonder te worden achtervolgd, zonder hier of daar te hoeven regeren. Reizen naar plekken waar hij gewoon in een schuur kon slapen in ruil voor een middag houthakken bij een boer. Hij dacht erover na en merkte dat hij lachte terwijl hij verder naar het zuiden reed en zijn onmogelijke pijp rookte. Terwijl hij dat deed, stak er wind om hem heen op, om de man die heer, Herrezen Draak, koning, moordenaar, geliefde en vriend was genoemd.

De wind rees hoog en vrij op en suisde door een open hemel zonder wolken. Hij ging over een gebroken landschap bezaaid met lijken die nog niet waren begraven. Een landschap dat tegelijkertijd bedekt was met feesten. Hij kietelde de takken van bomen die eindelijk knoppen waren gaan vertonen.

De wind blies naar het zuiden, door verstrikte bossen, over glinsterende vlakten en in de richting van onverkende landen. Deze wind was niet het einde. Er zijn geen eindes, en er zullen nooit eindes zijn, in het draaien van het Rad des Tijds.

Maar het was een einde.

En zo geschiedde het in die dagen, zoals al eerder was geschied en weer zou geschieden, dat de Duisternis zwaar op het land lag en de harten van mensen bedrukte, en al het groen faalde en de hoop stierf. En mannen riepen uit tegen de Schepper, zeggende, O Licht van de hemelen, Licht van de Wereld, laat de Beloofde geboren worden op de berg, volgens de voorspellingen, zoals hij in voorbije eeuwen deed en zal doen in de eeuwen die komen. Laat de Prins van de Morgen zingen tot het land zodat groene dingen zullen groeien en de valleien lammeren voortbrengen. Laat de arm van de Heer van de Morgen ons beschutten tegen de Duisternis en het grote zwaard der gerechtigheid ons verdedigen. Laat de Draak weer rijden op de winden des tijds.

— uit Charal Drianaan te Calamon,
De cyclus van de Draak.
Auteur onbekend, Vierde Eeuw

Hij kwam als de wind, raakte net als de wind alles aan, en was als de wind weer weg.

— uit De Herrezen Draak. Door Loial, zoon van Arent zoon van Halan, Vierde Eeuw