Ach, dat had ik misschien niet moeten zeggen. Maar toch, als ze bondgenoten moesten zijn, misschien moest hij het dan weten.
‘De Zwarte Toren heeft begeleiding nodig,’ legde ze uit.
‘Dus dat is de bedoeling achter die binding met ons?’ vroeg Androl. ‘Zodat jullie ons bij elkaar kunnen drijven... als hengsten die moeten worden gebroken?’
‘Doe niet zo dwaas. Je moet toegeven dat de ervaring van de Witte Toren zijn nut heeft.’
‘Ik weet niet of ik dat wel zou zeggen,’ zei Androl. ‘Samen met ervaring komt ook de drang om het bij je eigen gebruiken te houden en nieuwe dingen te ontlopen. Jullie Aes Sedai nemen allemaal aan dat de oude aanpak van dingen de enige juiste is. Nou, de Zwarte Toren zal zich niet aan jullie onderwerpen. We kunnen wel voor onszelf zorgen.’
‘En dat hebben jullie tot nu toe uitstekend gedaan, zeker?’
‘Dat is niet eerlijk,’ zei hij zacht.
‘Misschien niet,’ gaf ze toe. ‘Het spijt me.’
‘Jullie motieven verbazen me niet,’ zei hij. ‘Wat jullie hier deden was overduidelijk, zelfs voor de zwakste soldaten. Mijn vraag is deze: Waarom heeft de Witte Toren, van alle vrouwen die daar zijn, nu juist Róde zusters gestuurd om ons te binden?’
‘Wie is er beter geschikt? We wijden ons hele leven al aan de omgang met mannelijke geleiders.’
‘Jullie Ajah is gedoemd.’
‘O ja?’
‘Jullie bestaan om mannen op te jagen die kunnen geleiden,’ zei hij, en hij keek haar recht aan. ‘Om ze te stillen. Te zorgen dat ze... onschadelijk worden gemaakt. Nou, de Bron is gereinigd...’
‘Dat zéggen jullie allemaal.’
‘Hij is gereinigd, Pevara. Alle dingen komen en gaan, en het Rad draait. De Bron was ooit puur, dus moest hij op een dag weer puur worden. Dat is nu gebeurd.’
En zoals je naar schaduwen kijkt, Androl? Is dat een bewijs van die puurheid? Hoe Nalaam mompelt in vreemde talen? Denk je dat we dergelijke dingen niet opmerken?
‘Jullie hebben twee keuzes, als Ajah,’ vervolgde Androl. ‘Jullie kunnen ofwel doorgaan met je jacht op ons – het bewijs negeren dat we voorleggen, dat de Bron is gereinigd – of jullie kunnen de Rode Ajah opheffen.’
‘Onzin. Van alle Ajahs zou de Rode jullie grootste bondgenoot moeten zijn.’
‘Jullie bestaan om ons te vernietigen!’
‘Wij bestaan om te zorgen dat mannelijke geleiders niet per ongeluk zichzelf of anderen kwaad doen. Denk je niet dat dat ook een doel van de Zwarte Toren is?’
‘Het zou er een deel van kunnen zijn. Het enige doel dat mij is verteld, is dat we een wapen moeten zijn voor de Herrezen Draak. Maar het is ook belangrijk dat goede mannen zichzelf niet langer kwaad berokkenen doordat ze geen gedegen opleiding hebben gekregen.’ ‘Dan kunnen we het daarover eens zijn, nietwaar?’
‘Ik zou het graag geloven, Pevara, maar ik heb gezien hoe jullie naar ons kijken. Jullie zien ons als... als een of andere vlek die moet worden weg geschrobd, of gif dat in een flesje moet worden gestopt.’ Pevara schudde haar hoofd. ‘Als wat jij zegt waar is, en de Bron is inderdaad gereinigd, dan zullen er dingen gaan veranderen, Androl. De Rode Ajah en de Asha’man zullen na verloop van tijd naar elkaar toe groeien, met een gezamenlijk doel. Ik ben bereid met je samen te werken, nu, hier.’
‘Om ons te beteugelen.’
‘Om jullie te begeleiden. Alsjeblieft, vertrouw me.’
Androl keek haar bij het licht van de vele lampen in de kamer onderzoekend aan. Hij had wel een oprecht gezicht. Ze zag in waarom de anderen hem volgden, ook al was hij de zwakste onder hen. Hij had een vreemde mengeling van hartstocht en nederigheid. Was hij alleen maar niet zo’n... nou... wat hij was.
‘Ik zou willen dat ik je kon geloven,’ zei Androl, die zijn blik afwendde. ‘Je bent anders dan de anderen, dat geef ik toe. Je lijkt helemaal geen Rode.’
‘Ik denk dat je zult merken dat er meer verschillen tussen onze leden zijn dan je denkt,’ zei Pevara. ‘Er bestaat niet maar één reden waarom een vrouw de Rode Ajah kiest.’
‘Behalve een haat jegens mannen.’
‘Als we jullie haatten, zouden we dan hierheen zijn gekomen om jullie te binden?’ Eigenlijk was dat een ontwijkend antwoord. Hoewel Pevara zelf mannen niet haatte, deden vele Roden dat wel, en in het beste geval bekeken velen van hen alle mannen met argwaan. Zij hoopte daar verandering in te kunnen brengen.
‘De motieven van Aes Sedai zijn soms merkwaardig,’ zei Androl. ‘Dat weet iedereen. Maar hoe anders jij ook bent dan veel van je zusters, ik heb die blik ook in jouw ogen gezien.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik geloof niet dat jullie hier zijn om ons te helpen. Net zomin als ik geloofde dat de Aes Sedai die mannelijke geleiders opjoegen werkelijk dachten dat ze die mannen daarmee hielpen. Net zomin als ik geloof dat een beul een misdadiger een gunst bewijst door hem zijn hoofd af te hakken. Dat iets gebeuren moet, maakt degene die het doet nog geen vriend, Pevara Sedai. Het spijt me.’
Hij richtte zich weer op zijn leer en werkte bij het licht van een lantaarn op tafel.
Pevara begon zich te ergeren. Ze had hem bijna gehad. Ze hféld van mannen en had vaak gedacht dat zwaardhanden nuttig waren. Herkende die dwaas het dan niet wanneer er een hand over de kloof naar hem werd uitgestoken?
Rustig blijven, Pevara, dacht ze. Je komt nergens als je je door je woede laat leiden. Ze had deze man aan haar kant nodig.
‘Dat wordt een zadel, of niet?’ vroeg ze.
‘Ja.’
‘Je stapelt de steken.’
‘Een werkwijze die ik zelf heb ontwikkeld,’ zei hij. ‘Het voorkomt dat ze uitscheuren. En ik vind het mooi staan.’
‘Goed linnengaren, neem ik aan? Gewaxt? En gebruik je een enkele gatenbeitel voor die gaatjes, of een dubbele? Ik heb het niet goed kunnen zien.’
Hij keek haar behoedzaam aan. ‘Heb je verstand van leerbewerking?’
‘Door mijn oom,’ antwoordde ze. ‘Hij heeft me een paar dingen geleerd toen ik als klein kind in zijn werkplaats mocht helpen.’
‘Misschien ken ik hem wel.’
Ze zweeg. Ondanks Androls opmerkingen dat ze er goed in was gesprekken te sturen, was ze nu zo dom geweest om wegen in te slaan naar plaatsen waar ze niet heen wilde.
‘Nou?’ vroeg hij. ‘Waar woont hij?’
‘In Kandor.’
‘Ben je een Kandóri?’ vroeg hij verbaasd.
‘Natuurlijk. Kun je dat niet zien?’
‘Ik dacht altijd dat ik elke tongval kon herkennen,’ zei hij, terwijl hij een paar steken straktrok. ‘Ik ben er geweest. Misschien ken ik je oom inderdaad.’
‘Hij is dood,’ zei ze. ‘Vermoord door Duistervrienden.’
Androl zweeg even. ‘Wat erg.’
‘Het is al meer dan honderd jaar geleden. Ik mis mijn familie, maar ze zouden nu ook dood zijn als ze niet door Duistervrienden waren vermoord. Iedereen die ik thuis kende is dood.’
‘Dat vind ik nog erger. Echt waar.’
‘Het is lang geleden,’ zei Pevara. ‘Ik kan nu met genegenheid aan hen terugdenken zonder dat ik het verdriet erbij voel. Maar hoe zit het met jouw familie? Broers en zussen? Nichten, neven?’
‘Van alles wat,’ zei Androl.
‘Zie je ze wel eens?’
Hij keek haar aan. ‘Je probeert een vriendelijk gesprekje met me aan te knopen om te bewijzen dat je je niet opgelaten voelt in mijn gezelschap. Maar ik heb gezien hoe jullie Aes Sedai naar mensen zoals ik kijken.’
‘Ik...’
‘Zeg dat je ons niet weerzinwekkend vindt.’
‘Ik vind echt niet dat wat jullie doen...’
‘Een duidelijk antwoord, Pevara.’
‘Best dan, goed. Mannen die kunnen geleiden brengen me inderdaad van mijn stuk. Ik krijg overal jeuk van jullie, en dat is alleen maar erger geworden naarmate ik hier langer ben, omringd door jullie.’
Androl knikte tevreden omdat hij dat uit haar had getrokken. ‘Maar,’ vervolgde Pevara, ‘ik voel dat zo omdat het me tientallen jaren lang zo is geleerd. Wat jullie doen is onnatuurlijk, maar jij zélf wekt geen weerzin bij me. Je bent gewoon een man die zijn best doet, en dat vind ik bepaald niet walgelijk. Hoe dan ook, ik ben bereid me over mijn remmingen heen te zetten, in het algemeen belang.’