Выбрать главу

De deur naar de werkplaats vloog met een knal open.

Androl draaide zich snel om, en Pevara omhelsde de Bron. Androl had zijn gatenbeitel in de ene hand gepakt alsof het een wapen was. Hij had ook de Ene Kracht gegrepen. Ze voelde die vloeibare kracht in hem, zwak vanwege zijn weinige talent, als één enkel stroompje magma, maar toch gloeiend heet. Maar ze voelde ook zijn ontzag. Dus dit was voor hem hetzelfde als voor haar. Het vasthouden van de Ene Kracht voelde alsof je voor het eerst je ogen opende en de wereld tot leven kwam.

Gelukkig was er noch een wapen, noch de Ene Kracht benodigd. De jonge Evin stond in de deuropening, drijfnat van de regen. Hij sloot de deur en haastte zich naar Androls werkbank.

‘Androl, het...’ Hij verstijfde toen hij Pevara zag.

‘Evin,’ zei Androl. ‘Je bent alleen.’

‘Ik heb Nalaam op wacht laten staan,’ zei hij hijgend. ‘Het was belangrijk, Androl.’

‘We moeten nóóit alleen zijn, Evin,’ benadrukte Androl. ‘Nooit. Altijd met z’n tweeën. Hoe dringend het ook is.’

‘Weet ik, weet ik,’ zei Evin. ‘Het spijt me. Alleen... het nieuws, Androl.’ Hij keek weer naar Pevara.

‘Vertel,’ beval Androl.

‘Welyn en zijn Aes Sedai zijn terug,’ zei Ewan.

Pevara voelde Androls plotselinge spanning. ‘Is hij... nog steeds een van ons?’

Evin schudde met een misselijk gezicht zijn hoofd. ‘Hij is een van hen. Waarschijnlijk Jenare Sedai ook. Ik ken haar niet goed genoeg om het zeker te weten. Maar Welyn... zijn ogen zijn niet langer de zijne, en hij dient Taim nu.’

Androl kreunde. Welyn was met Logain meegegaan. Androl en de anderen hadden zich vastgehouden aan de hoop dat hoewel Mezar was overgenomen, Logain en Welyn nog zichzelf waren.

‘Logain?’ fluisterde Androl.

‘Hij is hier niet,’ antwoordde Evin, ‘maar Androl, Welyn zegt dat Logain binnenkort terugkomt, dat hij overlegd heeft met Taim en dat ze hun geschillen hebben bijgelegd. Welyn belooft dat Logain morgen komt om het te bewijzen. Androl... het is afgelopen. We moeten het nu toegeven. Ze hebben hem.’

Pevara voelde Androls instemming, en zijn afgrijzen. Het was een afspiegeling van haar eigen gevoel.

Aviendha verplaatste zich geruisloos door de donkere kampen.

Zoveel groepen. Er moesten wel honderdduizend mensen verzameld zijn hier op de Akker van Merrilor. Honderden en nog eens honderden duizenden mensen. Allemaal wachtend. Als een ademteug, naar binnen gezogen en ingehouden voor een grote sprong.

De Aiel zagen haar, maar ze kwam niet zo dicht bij hen dat ze daar aanstoot aan zouden nemen. De natlanders merkten haar niet eens op, behalve een zwaardhand die haar zag toen ze om het Aes Sedai-kamp heen sloop. Dat kamp was vol beweging en activiteit. Er was iets gebeurd, hoewel ze er slechts flarden van opving. Hadden de Trolloks ergens aangevallen?

Ze hoorde genoeg om te bepalen dat de aanval in Andor was geweest, in de stad Caemlin. De zorg bestond dat de Trolloks de stad zouden verlaten en door het land zouden trekken.

Ze moest méér weten. Zouden de speren vanavond dansen? Misschien wilde Elayne het haar vertellen. Aviendha liep stilletjes naar de rand van het Aes Sedai-kamp. Deze vochtige landen met hun weelderige begroeiing boden andere uitdagingen dan het Drievoudige Land. Daar was de droge grond vaak stoffig, wat je voetstappen kon dempen. Hier kon er zomaar ineens een droge tak onder het natte gras verborgen liggen.

Ze probeerde er niet aan te denken hoe dood dat gras eruitzag. Ooit zou ze deze bruintinten al een kleurenoverdaad hebben genoemd. Nu wist ze echter dat deze natlandplanten er niet zo flets en... en hol uit hoorden te zien.

Holle planten. Waar kwam dat nou weer vandaan? Ze schudde haar hoofd en sloop door de schaduwen het Aes Sedai-kamp uit. Even overwoog ze terug te sluipen om die zwaardhand te verrassen – hij verstopte zich in een met mos begroeide spleet tussen het puin van een oud, ingestort gebouw en hield de wacht over het Aes Sedai-kamp – maar ze bedacht zich. Ze wilde naar Elayne om haar naar die aanval te vragen.

Aviendha naderde een volgend druk kamp, dook onder de bladerloze takken van een boom door – ze wist niet welk soort boom het was, maar de takken spreidden zich wijd en hoog uit – en glipte tussen de wachters door. Een paar natlanders in het wit en rood stonden ‘op wacht’ bij een vuur. Ze merkten haar niet eens op, hoewel ze wel opsprongen en naar een struik dertig voet verderop keken toen daar een dier doorheen ruiste.

Aviendha schudde haar hoofd en liet de mannen achter zich.

Doorgaan. Ze moest doorgaan. Wat moest ze met Rhand Altor aanvangen? Wat had hij voorbereid voor morgen? Dat waren ook vragen die ze aan Elayne wilde stellen.

De Aiel hadden een doel nodig als Rhand Altor eenmaal met hen klaar was. Dat bleek duidelijk uit de visioenen. Aviendha moest hun dat doel geven, hoe dan ook. Misschien moesten ze terug naar het Drievoudige Land. Maar... nee. Nee. Het brak haar hart, maar ze moest aanvaarden dat als de Aiel daarheen terugkeerden, ze hun graf tegemoet zouden gaan. Hun uitsterven, als volk, zou misschien niet meteen komen, maar komen zóu het. De veranderende wereld zou de Aiel inhalen, met nieuwe toestellen en nieuwe vechtmethoden, en de Seanchanen zouden hen nooit met rust laten. Niet met vrouwen die konden geleiden. Niet met legers vol speren die op elk gewenst ogenblik overal konden binnenvallen.

Er kwam een groep soldaten aan. Aviendha ging plat naast een dode struik liggen, trok wat afgevallen bruine bladeren over zich heen om zich te verbergen en verroerde zich niet. De wachters liepen op twee handbreedten langs haar heen.

We zouden de Seanchanen nu kunnen aanvallen, dacht ze. In mijn visioen wachtten de Aiel generaties lang met aanvallen... en daardoor konden de Seanchanen hun legers versterken.

De Aiel spraken nu al over de Seanchanen en de confrontatie die onvermijdelijk moest komen. De Seanchanen zouden dat afdwingen, fluisterde iedereen. Alleen waren er in Aviendha’s visioen generaties verstreken zónder dat de Seanchanen aanvielen. Waarom? Wat kon hen in vredesnaam tegenhouden?

Aviendha stond op en sloop naar het pad dat de wachters hadden gevolgd. Ze pakte haar mes en stak het in de grond. Ze liet het daar staan, pal naast een lantaarn op een paal, duidelijk zichtbaar, zelfs voor de ogen van natlanders. Toen glipte ze de nacht weer in en verstopte zich aan de achterkant van de grote tent die haar bestemming was.

Ze hurkte neer en oefende haar geruisloze ademhaling, gebruikte het ritme om zichzelf te kalmeren. Er klonken gedempte, ongeruste stemmen in de tent. Aviendha deed haar best om niet te letten op wat ze zeiden. Afluisteren was ongepast.

Toen de groep wachters opnieuw langskwam, stond ze op. Zodra ze een kreet hoorde omdat de mannen haar dolk hadden gevonden, liep ze snel naar de voorzijde van de tent. Daar hadden twee andere wachters zich omgedraaid naar het geroep van de mannen die haar dolk hadden gevonden. Ze merkten Aviendha niet op toen ze de tentflap optilde en achter hen langs naar binnen stapte.

Een paar mensen zaten ineengedoken rondom een lamp aan een tafel achter in de grote tent. Ze waren zo druk in gesprek dat ze Aviendha niet zagen, dus ging ze bij een paar kussens zitten wachten.

Het was heel moeilijk om niet mee te luisteren, nu ze zo dichtbij was.

‘... móét onze troepen terugsturen!’ blafte een man. ‘De val van de hoofdstad is een symbool, Majesteit. Een symbóól! We mogen Caemlin niet loslaten, anders zal het hele land in chaos worden gedompeld.’

‘U onderschat de kracht van het Andoraanse volk,’ zei Elayne. Ze oogde heel erg gezagsvol, heel sterk, en haar rossige gouden haar gloeide bijna in het lamplicht. Enkele van haar bevelvoerders stonden achter haar en verleenden de bijeenkomst gezag. Aviendha was blij het vuur in de ogen van haar eerstezuster te zien.

‘Ik ben naar de stad geweest, heer Lir,’ vervolgde Elayne. ‘Ik heb er een legertje soldaten achtergelaten om een oogje in het zeil te houden en ons te waarschuwen als de Trolloks de stad verlaten. Onze verspieders zullen zich met Poorten onopvallend door de stad verplaatsen en uitzoeken waar de overige Trolloks gevangenen opsluiten. Als de Trolloks de stad in handen houden, kunnen we reddings-missies op touw zetten.’