‘Maar de stad zelf!’ riep heer Lir.
‘Caemlin is verloren, Lir,’ snauwde vrouwe Dyelin. ‘Het zou dom zijn om nu een aanval te proberen.’
Elayne knikte. ‘Ik heb overlegd met de andere Hoogzetels, en zij zijn het met mijn inschatting eens. Voorlopig zijn de vluchtelingen die zijn ontkomen veilig. Ik heb ze doorgestuurd naar Wittebrug, begeleid door wachters. Als er nog mensen leven in de stad, zullen we proberen die te redden met Poorten, maar ik zet mijn troepen niét in voor een frontale aanval op de muren van Caemlin.’
‘Maar...’
‘Het zou vruchteloos zijn om de stad weer in te nemen,’ zei Elayne op harde toon. ‘Ik weet maar al te goed hoeveel schade een leger kan oplopen bij een aanval op die muren! Andor zal niet instorten vanwege het verlies van één stad, hoe belangrijk die stad ook is.’ Haar gezicht was een masker, haar stem zo koud als goed staal.
‘De Trolloks zullen de stad uiteindelijk verlaten,’ vervolgde Elayne. ‘Ze hebben er niets aan om daar te blijven. Om te beginnen verhongeren ze dan. Als ze eenmaal weg zijn, kunnen we tegen ze strijden op gelijkwaardiger terrein. Als u wilt, heer Lir, mag u zelf in de stad gaan kijken om na te gaan of wat ik zeg waar is. De soldaten daar kunnen de bemoediging van een Hoogzetel wel gebruiken.’
Lir kreeg een frons op zijn voorhoofd, maar hij knikte. ‘Ik denk dat ik dat doe.’
‘Ga er dan heen met volledige kennis van mijn voornemen. We beginnen met het sturen van verkenners voordat de nacht om is, in een poging groepen burgers te vinden die gered kunnen worden, en... Aviendha, alle behaarde bokkenballen nog an toe, waar ben je mee bezig!’
Aviendha, die haar nagels inkortte met haar tweede mes, keek op. Behaarde bokkenballen? Dat was een nieuwe. Elayne kon altijd heel bijzonder vloeken.
De drie Hoogzetels aan tafel sprongen op, struikelden over hun eigen stoelen en reikten naar hun zwaarden. Elayne bleef zitten, met grote ogen en haar mond open.
‘Het is een nare gewoonte,’ gaf Aviendha toe, terwijl ze het mes weer in haar laars liet glijden. ‘Mijn nagels werden te lang, maar ik had het niet in jouw tent moeten doen, Elayne. Het spijt me. Ik hoop dat ik je niet beledigd heb.’
‘Ik heb het verdorie niet over je nagels, Aviendha,’ zei Elayne. ‘Hoe... sinds wanneer ben je hier? Waarom hebben de wachters je niet aangekondigd?’
‘Ze zagen me niet,’ zei Aviendha. ‘Ik wilde geen ophef maken, en natlanders kunnen zo lichtgeraakt zijn. Ik dacht dat ze me misschien zouden wegsturen nu je koningin bent.’ Ze glimlachte toen ze dat laatste zei. Elayne had veel eer. Leider worden van de natlanders ging anders dan hoe het hoorde – ze pakten dingen hier soms zo achterlijk aan – maar Elayne had zichzelf goed gehouden en haar troon bemachtigd. Aviendha had niet trotser kunnen zijn als een speerzuster een clanhoofd als gai’shain had verworven.
‘Ze hebben je niet...’ zei Elayne. Ineens glimlachte ze. ‘Je bent door het héle kamp geslopen, naar mijn tent in het midden, en toen naar binnen geglipt en op nog geen vijf voet bij me vandaan gaan zitten. En niemand heeft je gezien.’
‘Ik wilde geen ophef maken.’
‘Je houdt er een merkwaardige aanpak op na als je geen ophef wilt maken.’
Elaynes metgezellen reageerden minder rustig. Een van de drie, de jonge heer Perival, keek met ongeruste ogen om zich heen alsof hij nog meer indringers zocht.
‘Mijn koningin,’ zei Lir. ‘We moeten deze laksheid in de beveiliging afstraffen! Ik zal de mannen opsporen die hun plicht hebben verzaakt en zorgen dat ze...’
‘Rustig maar,’ kapte Elayne hem af. ‘Ik zal met mijn wachters praten en voorstellen dat ze hun ogen wat beter openhouden. Maar toch, het bewaken van de voorkant van een tent is een dwaze maatregel – en is dat altijd geweest – aangezien iemand met een mes zich gewoon via de achterkant toegang kan verschaffen.’
‘En een goede tent verpesten?’ zei Aviendha met een norse blik. ‘Alleen als we een bloedvete hadden, Elayne.’
‘Heer Lir, u mag de stad gaan bekijken – van veilige afstand – als u wilt,’ zei Elayne, die opstond. ‘Als er verder nog iemand met hem mee wil, dan mag dat. Dyelin, ik zie jou morgenochtend weer.’ ‘Uitstekend,’ zeiden de edelen om beurten, en toen liepen ze de tent uit. Beiden bleven ze argwanend naar Aviendha kijken terwijl ze vertrokken. Dyelin schudde haar hoofd alleen maar voordat ze hen volgde, en Elayne stuurde haar bevelhebbers weg om het verkennen van de stad te coördineren. Toen waren alleen Elayne en Aviendha nog in de tent.
‘Licht, Aviendha,’ zei Elayne, die haar omhelsde, ‘als de mensen die me dood wilden hebben maar half zo goed konden sluipen als jij...’ ‘Heb ik iets verkeerd gedaan?’ vroeg Aviendha.
‘Behalve dat je als een huurmoordenaar mijn tent in bent geglipt?’ ‘Je bent mijn eerstezuster...’ zei Aviendha. ‘Had ik het eerst moeten vragen? Maar we bevinden ons niet onder een dak. Of... wordt bij jullie natlanders een tent ook als een dak gezien, zoals bij een fort? Het spijt me, Elayne. Heb ik toh? Jullie zijn zulke onvoorspelbare mensen, het is lastig te bepalen wat jullie zal beledigen en wat niet.’ Elayne lachte alleen maar. ‘Aviendha, je bent me er eentje. Een prachtvrouw ben je. Licht, wat is het fijn om je weer te zien. Ik had vanavond behoefte aan een vriendelijk gezicht.’
‘Is Caemlin gevallen?’ vroeg Aviendha.
‘Zo goed als,’ antwoordde Elayne, en haar gezicht betrok. ‘Het was die rottige saidinpoort. Ik dacht dat hij veilig was. Ik heb dat ding zo goed als dicht laten metselen, met vijftig wachters bij de deur en bladeren van de Avendesora buiten.’
‘Dan heeft iemand in Caemlin ze binnengelaten.’
‘Duistervrienden,’ bevestigde Elayne. ‘Een tiental leden van de wacht. We hebben geluk gehad dat één man hun verraad overleefde en naar buiten heeft weten te komen. Licht, ik weet niet waarom ik verbaasd ben. Als ze in de Witte Toren zitten, dan zitten ze ook in Andor. Maar dit waren mannen die Gaebril hadden afgewezen en die trouw leken. Ze hebben al die tijd gewacht, alleen om ons nu te verraden.’
Aviendha trok een grimas, maar ze schoof een van de stoelen naar achteren om bij Elayne aan tafel te komen zitten in plaats van op de vloer te blijven. Haar eerstezuster zat liever zo. Haar buik was dikker geworden door de kinderen die ze droeg.
‘Ik heb Birgitte met de soldaten naar de stad gestuurd om te kijken wat we kunnen doen,’ vertelde Elayne. ‘Maar we hebben voor vanavond gedaan wat we kunnen. De stad wordt in de gaten gehouden en voor de vluchtelingen wordt gezorgd. Licht, ik wou dat ik meer kon doen. Het moeilijkste van koningin zijn, zijn niet de dingen die je moet doen, maar de dingen die je niet kunt doen.’
‘We brengen de strijd snel genoeg naar ze toe,’ zei Aviendha.
‘Ja,’ zei Elayne met smeulende ogen. ‘Ik zal ze vuur en woede brengen, ze met gelijke munt terugbetalen voor het vuur dat ze bij mijn volk hebben gebracht.’
‘Ik heb je tegen die mannen horen zeggen dat je de stad niet wilt aanvallen.’
‘Klopt,’ antwoordde Elayne. ‘Ik gun ze dat plezier niet, dat ze mijn eigen muren tegen mij verdedigen. Ik heb Birgitte een bevel gegeven. De Trolloks zullen uiteindelijk uit Caemlin weggaan, daar zijn we zeker van. Birgitte zal proberen dat te bespoedigen, zodat we het buiten de stad tegen ze kunnen opnemen.’
‘Laat nooit de vijand het slagveld kiezen,’ zei Aviendha knikkend. ‘Een goede strategie. En... Rhands bijeenkomst?’
‘Ik ga erheen,’ zei Elayne. ‘Ik moet wel. Hij kan maar beter niet met toneelspel en gedraal komen. Mijn volk sterft, mijn stad staat in brand en de wereld bevindt zich op twee stappen van de afgrond. Ik blijf alleen tot morgenmiddag, daarna ga ik terug naar Andor.’ Ze aarzelde. ‘Ga je met me mee?’