‘Hij is met de M’Hael bij de Draak op bezoek,’ antwoordde Welyn. ‘Ze zouden morgen weer hier moeten zijn, of op z’n laatst de dag erna.’
‘Waarom had Taim Logain nodig om hem de weg te wijzen?’ vroeg Jonnet koppig. ‘Hij had ook alleen kunnen gaan.’
‘Die jongen is een dwaas,’ siste Pevara.
‘Hij is eerlijk,’ antwoordde Androl zachtjes, ‘en hij wil eerlijke antwoorden.’ Die knullen uit Tweewater waren goede mensen, rechtdoorzee en trouwhartig. Ze waren alleen niet erg bedreven in misleiding.
Pevara zweeg, maar Androl voelde aan dat ze overwoog te geleiden en Jonnet met een paar banden van Lucht het zwijgen op te leggen. Het waren geen echte voornemens, alleen maar wat terloopse gedachten, maar Androl voelde ze. Licht! Wat hadden ze elkaar aangedaan?
Ze zit in mijn hoofd, dacht hij. Er zit een Aes Sedai in mijn hoofd!
Pevara verstarde en keek hem schuins aan.
Androl zocht de leegte op, een oude soldatenlist om helderheid van geest te vinden voor een strijd. Saidin was daar ook, natuurlijk. Hij reikte er niet naar.
‘Wat heb je gedaan?’ fluisterde Pevara. ‘Ik voel je wel, maar ik pik je gedachten moeilijker op.’
Nou, dat was dan al iets.
‘Jonnet,’ riep Lind door de gelagkamer, om de volgende vraag van de jongeman aan Welyn voor te zijn. ‘Heb je die man niet horen zeggen hoe ver hij heeft gereisd? Hij is doodmoe. Laat hem zijn bier drinken en een beetje uitrusten voordat je aan zijn hoofd gaat zeuren over verhalen.’
Jonnet keek haar gekwetst aan. Welyn glimlachte breed toen de jongen zich terugtrok en zich een weg baande naar de uitgang. Welyn bleef praten over hoe goed de Draak het deed en hoezeer zij allemaal nodig zouden zijn.
Androl liet de leegte los en ontspande zich wat. Hij keek om zich heen en probeerde in te schatten op wie in deze gelagkamer hij kon rekenen. Hij mocht velen van deze mannen, en velen van hen waren niet helemaal voor Taim, maar toch kon hij ze niet vertrouwen. Taim had nu de volledige macht over de Toren, en persoonlijke lessen van hem en zijn Uitverkorenen waren erg geliefd bij de nieuwkomers. Androl kon voor steun bij zijn zaak alleen rekenen op de jongens uit Tweewater, en de meesten van hen, buiten Jonnet, waren te ongeoefend om hem van nut te zijn.
Evin had zich aan de andere kant van de gelagkamer bij Nalaam aangesloten. Androl knikte naar hem; een teken dat hij naar buiten moest gaan en Jonnet de storm in moest volgen. Niemand van hen moest alleen op pad gaan. Toen dat gebeurd was, luisterde Androl naar het gesnoef van Welyn en zag hij dat Lind zich een weg door de drukte naar hem toe baande.
Lind Taglien was een kleine, donkerharige vrouw met prachtig borduursel op haar gewaad. Ze was op hem altijd overgekomen als een voorbeeld van wat de Zwarte Toren kón zijn. Beschaafd. Ontwikkeld. Belangrijk.
Mannen maakten ruimte voor haar. Ze wisten dat ze niet met drank moesten morsen of knokpartijen moesten beginnen in haar herberg. Een verstandig man maakte Lind niet boos. Het was maar goed dat ze haar taveerne zo strak leidde. In een stad vol mannelijke geleiders kon een eenvoudig kroeggevecht zomaar ineens heel, heel erg uit de hand lopen.
‘Zit dit jou net zo dwars als mij?’ vroeg Lind zachtjes toen ze naast hem stond. ‘Was hij niet degene die nog maar een paar weken geleden zei dat Taim moest worden berecht en terechtgesteld voor de dingen die hij had gedaan?’
Androl antwoordde niet. Wat kon hij zeggen? Dat hij vermoedde dat de man die zij als Welyn kenden dood was? Dat de hele Zwarte Toren straks vol zou zijn met die monsters met matte ogen, een valse glimlach en een dode ziel?
‘Ik geloof het niet, wat hij over Logain zegt,’ vervolgde Lind. ‘Er is hier iets gaande, Androl. Ik ga hem vanavond laten schaduwen door Frask, kijken waar hij...’
‘Nee,’ zei Androl. ‘Nee. Niet doen.’ Frask was haar echtgenoot, een man die was ingehuurd om Henre Haslin te helpen bij het zwaardonderricht in de Zwarte Toren. Taim vond zwaardvechten zinloos voor Asha’man, maar de Draak had erop gestaan dat de mannen het leerden.
Ze keek hem aan. ‘Je denkt toch niet...’
‘Ik denk dat we in groot gevaar zijn, Lind, en ik wil niet dat Frask het nog erger maakt. Doe me een lol. Onthoud wat Welyn vanavond nog meer zegt. Misschien zitten er dingen bij waar ik iets aan heb.’
‘Goed dan,’ zei ze, maar het klonk sceptisch.
Androl knikte naar Nalaam en Canler, die opstonden en naar hem toe kwamen. De regen roffelde op het dak en het stoepje buiten. Welyn bleef praten, en de mannen luisterden. Ja, het was onvoorstelbaar dat hij zo snel van de ene kant naar de andere was overgelopen, en dat zou bij sommigen argwaan wekken. Maar veel mensen hadden ontzag voor hem, en je moest hem kennen om te zien dat er iets heel kleins aan hem niet klopte.
‘Lind,’ zei Androl toen ze zich omdraaide.
Ze keek om.
‘Luister... Doe de deuren vanavond stevig op slot. En misschien is het verstandig als jij en Frask met wat eten en drinken in de kelder gaan zitten, hoor je? Heb je een stevige kelderdeur?’
‘Ja,’ antwoordde ze. ‘Voor zover je daar iets aan hebt.’ Het zou niet uitmaken hoe dik een deur was als iemand met de Ene Kracht erdoor wilde.
Nalaam en Canler kwamen bij hen aan, en Androl draaide zich om en wilde vertrekken. Hij botste bijna tegen een man aan die ongemerkt achter hem in de deuropening was komen staan.
De regen droop van zijn Asha’man-jas met het Zwaard en de Draak op de hoge kraag. Atal Mishraile was van het begin af aan een man van Taim geweest. Hij had niet van die holle ogen, zijn kwaadaardigheid was helemaal van hem zelf. Hij was lang, met lang goudblond haar, en hij had een glimlach die nooit zijn ogen leek te bereiken.
Pevara schrok toen ze hem zag, en Nalaam vloekte en greep de Ene Kracht.
‘Nou, nou,’ zei een stem. ‘Geruzie is nergens voor nodig.’ Mezar stapte vanuit de regen naast Mishraile. De kleine Domani had grijzend haar en straalde wijsheid uit, ondanks zijn gedaanteverandering.
Androl keek Mezar in de ogen, en het was net alsof hij in een diepe grot keek. Een plek waar het licht nog nooit was doorgedrongen.
‘Hallo, Androl,’ zei Mezar, die zijn hand op Mishrailes schouder legde alsof de twee al jaren vrienden waren. ‘Waarom zou de goede vrouw Lind bang moeten zijn en zich in de kelder moeten opsluiten? De Zwarte Toren is toch zo veilig als maar kan?’
‘Ik heb het niet zo op donkere nachten vol stormen,’ antwoordde Androl.
‘Misschien is dat wel verstandig,’ zei Mezar. ‘Maar je wilde wel net naar buiten gaan. Waarom blijf je niet waar het warm is? Nalaam, ik zou graag een verhaal van je horen. Misschien kun je vertellen over die keer dat je vader en jij naar Shara gingen?’
‘Zo’n goed verhaal is dat niet,’ zei Nalaam. ‘En ik weet niet of ik het me nog wel zo goed herinner.’
Mezar lachte, en Androl hoorde dat Welyn achter hem opstond. ‘Ach, daar ben je! Ik zei net dat je nog zou vertellen over de verdediging van Arafel.’
‘Kom luisteren,’ zei Mezar. ‘Dit is belangrijk voor de Laatste Slag.’ ‘Misschien kom ik nog terug,’ antwoordde Androl koeltjes. ‘Als mijn andere werk gedaan is.’
De twee staarden elkaar aan. Naast hen hield Nalaam nog altijd de Ene Kracht vast. Hij was even sterk als Mezar, maar hij zou nooit zowel Mezar als Welyn aankunnen, vooral niet in een gelagkamer vol mensen die hoogstwaarschijnlijk partij zouden kiezen voor de twee volleerde Asha’man.
‘Verspil je tijd niet aan die schildknaap, Welyn,’ zei Coteren achter hen. Mishraile stapte opzij om ruimte te maken voor de derde nieuwkomer. De potige man met zijn kraalogen legde zijn hand tegen Androls borst en duwde hem in het voorbijgaan opzij. ‘O nee, wacht. Je kunt geen schildknaap meer spelen, hè?’
Androl ging de leegte binnen en greep de Bron.
Meteen begonnen er schaduwen door de gelagkamer te bewegen. Ze werden langer.
Er was niet genoeg licht! Waarom staken ze niet meer lampen aan? De duisternis nodigde die schaduwen uit, en hij zag ze. Deze waren echt, allemaal zwarte tentakels die naar hem reikten. Die hem naar binnen wilden trekken om hem te verzwelgen.