Выбрать главу

O, Licht. Ik ben waanzinnig. Ik ben waanzinnig...

De leegte verbrijzelde en de schaduwen – gelukkig – trokken zich terug. Trillend en hijgend zocht hij steun bij de muur. Pevara keek met een uitdrukkingsloos gezicht naar hem, maar hij voelde haar bezorgdheid.

‘O, trouwens,’ zei Coteren. Hij was een van Taims meest invloedrijke volgelingen. ‘Heb je het gehoord?’

‘Wat?’ wist Androl uit te brengen.

‘Je gaat terug in rang, schildknaap,’ zei Coteren, wijzend naar de zwaardspeld. ‘Bevel van Taim. Met ingang van vandaag. Je wordt weer soldaat, Androl.’

‘O ja,’ riep Welyn vanuit het midden van de gelagkamer. ‘Dat was ik nog vergeten te zeggen. Het is afgestemd met de heer Draak, vrees ik. Je had nooit bevorderd moeten worden, Androl. Het spijt me.’

Androl reikte naar zijn kraag, naar de speld daar. Het zou hem niet moeten uitmaken. Wat betekende dat ding nou echt?

Maar het maakte wél uit. Hij had zijn hele leven gezocht. Hij had tien verschillende beroepen uitgeprobeerd. Hij had meegevochten in opstanden, had over twee zeeën gezeild. Al die tijd had hij gezocht, gezocht naar iets wat hij niet had kunnen omschrijven.

Hij had het gevonden toen hij naar de Zwarte Toren was gekomen.

Androl drong zich door de angst heen. Het Licht verschroeie die schaduwen! Hij greep saidin weer, en de Kracht stroomde door hem heen. Toen rechtte hij zijn rug wat meer, zodat hij oog in oog stond met Coteren.

De grotere man glimlachte en greep ook de Ene Kracht. Mezar sloot zich bij hem aan, en midden in de gelagkamer stond Welyn. Nalaam fluisterde ongerust in zichzelf en zijn blik schoot heen en weer. Canler greep met een gelaten blik saidin.

Alles wat Androl kon bevatten – alles wat hij van de Ene Kracht kon oproepen – stroomde bij hem binnen. Het was een schijntje vergeleken bij de anderen. Hij was de zwakste man hier, en zelfs de nieuwste rekruten konden meer dan hij.

‘Wou je dan een poging wagen?’ vroeg Coteren zachtjes. ‘Ik had ze gevraagd je met rust te laten omdat ik wist dat je het uiteindelijk zou proberen. Ik wilde die voldoening, schildknaap. Kom op. Val aan. Laat maar eens wat zien.’

Androl probeerde het enige te doen wat hij kón doen, namelijk een Poort vormen. Voor hem was dat iets wat verder ging dan wevingen. Het draaide alleen om hem en de Kracht, het was persoonlijk, instinctief.

Maar nu voelde het maken van een Poort alsof hij met zijn vingers en nagels tegen een glazen wand van honderd voet hoog probeerde te klimmen. Hij sprong omhoog, krabbelde naar houvast, probeerde het uit alle macht. Er gebeurde niets. Maar hij had het gevoel dat hij er ontzettend dichtbij was. Als hij nog heel even kon doorzetten, dan...

De schaduwen lengden. De paniek kwam weer in hem op. Met opeengeklemde kiezen reikte Androl naar zijn kraag, trok de speld eraf en liet hem kletterend op de planken aan Coterens voeten vallen. Niemand in de gelagkamer zei iets.

Vervolgens begroef hij zijn schaamte onder een berg van vastberadenheid. Hij liet de Ene Kracht los en drong zich langs Mezar de nacht in. Nalaam, Canler en Pevara volgden hem ongerust.

De regen kletterde op Androl neer. Hij voelde het verlies van die speld alsof het om een verlies van zijn hand ging.

‘Androl...’ zei Nalaam. ‘Het spijt me.’

De donder rommelde. Ze liepen door modderige plassen op de ongeplaveide straat. ‘Het maakt niet uit,’ bromde Androl.

‘Misschien hadden we moeten vechten,’ zei Nalaam. ‘Sommige jongens daar zouden ons wel hebben gesteund. Ze zitten niet allemaal in zijn zak. Eén keer hebben vader en ik zes Duisterhonden overwonnen. Het Licht mag op mijn graf schijnen, maar het is echt waar. Als we dat konden overleven, kunnen we ook wel met een paar hondse Asha’man afrekenen.’

‘We zouden zijn afgeslacht,’ zei Androl.

‘Maar...’

‘We zouden zijn afgeslacht!’ herhaalde Androl. ‘We laten hen het slagveld niet kiezen, Nalaam.’

‘Maar er komt een strijd?’ vroeg Canler, die aan de andere kant naast Androl kwam lopen.

‘Ze hebben Logain,’ antwoordde Androl. ‘Anders zouden ze zulke beloften niet doen. Alles is verloren – onze opstand, een verenigde Zwarte Toren – als we hem kwijtraken.’

‘Dus...’

‘Dus gaan we hem redden,’ zei Androl, die doorliep. ‘Vannacht.’

Rhand werkte bij het zachte, onbeweeglijke licht van een saidinbol. Voordat hij naar de Drakenberg was gegaan, was hij opgehouden de Ene Kracht voor zulke alledaagse dingen te gebruiken. Hij was telkens misselijk geworden als hij de Kracht had gegrepen en steeds meer gaan walgen van de smet.

Dat was veranderd. Saidin was een deel van hem, en hij hoefde het niet langer te vrezen nu de smet weg was. Belangrijker nog, hij moest ophouden eraan te denken – en aan zichzelf – als alleen maar een wapen.

Rhand zou werken bij die lichtbollen wanneer hij maar kon. Hij nam zich voor naar Flin te gaan om Heling te leren. Hij had er wel enige vaardigheid in, maar met een beetje meer zou hij misschien een keer het leven van een gewonde kunnen redden. Maar al te vaak had Rhand dit wonder – dit geschenk – alleen gebruikt om te vernietigen of te doden. Was het dan vreemd als mensen met angst naar hem keken? Wat zou Tam zeggen?

Ik zou het hem natuurlijk kunnen vragen, dacht Rhand terloops terwijl hij een aantekening maakte op een vel papier. Hij was nog steeds niet helemaal gewend aan de gedachte dat Tam hier was, in het kamp hier vlak naast. Rhand had vanavond nog samen met hem gegeten. Het was in het begin een wat opgelaten toestand geweest, maar niet meer dan je zou verwachten als een koning zijn vader uit een plattelandsdorpje voor een maaltijd uitnodigde. Ze hadden er samen hartelijk om gelachen, en daarna had hij zich een stuk beter gevoeld.

Rhand had Tam laten terugkeren naar Perijns kamp in plaats van hem te overladen met eer en rijkdom. Tam wilde niet worden vereerd als de vader van de Herrezen Draak. Hij wilde zijn wat hij altijd was geweest: Tam Altor, in ieders ogen een standvastige, betrouwbare man, maar geen edele.

Rhand keek weer naar het document dat voor hem lag. Klerken in Tyr hadden hem raad gegeven over het juiste taalgebruik, maar hij had het zelf geschreven. Hij had geen enkele andere hand – of andere ogen – met dit document vertrouwd.

Was hij te voorzichtig? Wat zijn vijanden niet konden voorzien, daar konden ze zich ook niet op voorbereiden. Hij was te argwanend geworden sinds Semirhage hem bijna gevangen had genomen. Hij erkende dat. Maar hij hield zijn geheimen al zolang dicht bij zich dat het moeilijk was om ze los te laten.

Hij begon boven aan het document opnieuw te lezen. Tam had Rhand vroeger een keer naar buiten gestuurd om een hek te bekijken op zwakke plekken. Rhand had dat gedaan, maar toen hij teruggekeerd was, had Tam hem dezelfde klus nog eens laten uitvoeren.

Pas bij de derde keer had Rhand het losse paaltje gevonden dat moest worden vervangen. Hij wist nog steeds niet of Tam al van dat paaltje had geweten of dat zijn vader gewoon zoals altijd grondig was geweest.

Dit document was veel belangrijker dan een hek. Rhand zou het vannacht nog wel tien keer doorlezen om te zoeken naar onvoorziene problemen.

Helaas had hij moeite om zijn aandacht erbij te houden. De vrouwen voerden iets in hun schild. Hij wist het, door de kluwens van gevoelens achter in zijn geest. Hij had er vier. Alanna was nog steeds ergens in het noorden. De andere drie waren de hele avond bij elkaar in de buurt geweest, en nu waren ze bijna bij zijn tent. Wat hadden ze in de zin? Het...

Wacht. Een van hen was weggelopen bij de anderen. Ze was bijna hier. Aviendha?

Rhand stond op, liep naar de voorkant van zijn tent en gooide de flap open.

Ze bleef vlak voor hem verstijfd staan, alsof ze ongemerkt zijn tent had willen binnenglippen. Ze hief haar kin en keek hem in de ogen.

Ineens klonk er geroep in de nacht. Nu pas zag hij dat zijn wachters er niet stonden. Maar de Speervrouwen kampeerden vlak bij zijn tent, en zij waren degenen die naar hem riepen, zo te horen. En niet uit vreugde om hem te zien, zoals hij had verwacht, maar met beledigingen. Verschrikkelijke beledigingen. Een paar van hen schreeuwden over wat ze met bepaalde delen van zijn lichaam zouden doen als ze hem te pakken kregen.