‘Het helpt om te weten wat ik ben, wat hij was.’
Het was weer gaan regenen en dikke druppels tikten als kiezels tegen het raam. De deur naar de opslagruimte ging open en eindelijk gluurde Emarin naar binnen. Hij zag Dobser hangen en keek opgelucht. Toen zag hij de andere twee en schrok. ‘Wat hebben jullie gedaan?’
‘Wat gebeuren moest,’ zei Androl, die opstond. ‘Waar bleef je nou?’
‘Ik was bijna weer in aanvaring gekomen met Coteren,’ antwoordde Emarin, nog steeds starend naar de twee gevangengenomen Asha’man. ‘Ik denk dat we niet veel tijd meer hebben, Androl. We hebben ons niet laten uitlokken, maar Coteren leek zich te ergeren, meer dan gebruikelijk. Ik denk niet dat ze ons nog veel langer zullen tolereren.’
‘Nou, die gevangenen zullen daar toch al voor zorgen,’ zei Pevara, die Dobser opzij schoof om ruimte te maken voor Emarin. ‘Denk je echt dat je die man kunt laten praten? Ik heb ook al eens geprobeerd Duistervrienden te verhoren. Ze zijn soms moeilijk te breken.’ ‘Aha,’ zei Emarin, ‘maar dit is geen Duistervriend. Dit is Dobser.’ ‘Ik denk niet dat hij het echt is,’ zei Androl, kijkend naar de man die in zijn boeien zweefde, ik kan maar niet geloven dat je iemand kunt dwingen om de Duistere te dienen.’
Hij voelde Pevara’s verschil van mening. Zij geloofde echt dat het zo was gegaan. Iedereen die kon geleiden, kon worden Bekeerd, had ze verteld. De oude teksten maakten er gewag van.
De gedachte maakte Androl kotsmisselijk. Iemand dwingen om kwaadaardig te zijn? Dat zou niet mogelijk moeten zijn. Het lot bewoog mensen, bracht ze in vreselijke omstandigheden, kostte hun het leven en soms hun gezonde verstand. Maar de keus om de Duistere of het Licht te dienen... die keus kon je toch zeker niet worden afgenomen?
De schaduw die hij in Dobsers ogen zag was voldoende bewijs voor Androl. De man die hij had gekend was weg, vermoord, en iets anders – iets kwaadaardigs – was in zijn lichaam gestopt. Een nieuwe ziel. Dat moest het zijn.
‘Wat hij ook is,’ zei Pevara, ‘ik ben er nog altijd niet van overtuigd dat je hem kunt dwingen te praten.’
‘De beste overreding,’ zei Emarin met zijn handen op zijn rug, ‘is er een die niet wordt afgedwongen. Pevara Sedai, zou je zo vriendelijk willen zijn de wevingen van zijn oren te halen, zodat hij ons kan horen? Doe het alleen heel onopvallend, alsof de afgebonden weving alleen maar verzwakt. Ik wil dat hij “toevallig” hoort wat ik ga zeggen.’
Ze gehoorzaamde. Althans, dat nam Androl aan. Ook de dubbele binding betekende nog niet dat ze eikaars wevingen konden zien. Maar hij voelde wel haar ongerustheid. Ze dacht aan andere Duistervrienden die ze had verhoord en wenste dat ze... iets had. Een middel dat ze tegen hen had gebruikt?
‘Ik denk dat we ons kunnen verstoppen op mijn landgoed,’ zei Emarin op hooghartige toon.
Androl knipperde met zijn ogen. De man had zijn rug gerecht en leek trotser en... gezagvoller. Zijn stem klonk krachtig, achteloos. En zo ineens was hij een edele geworden.
‘Niemand zal ons daar zoeken,’ vervolgde Emarin. ik zal jullie aanvaarden als mijn deelgenoten, en de zwaksten onder ons – de jonge Evin, bijvoorbeeld – kunnen bij me in dienst treden als bedienden. Als we het goed spelen, kunnen we een tweede Zwarte Toren oprichten.’
‘Ik... weet niet of dat wel zo verstandig zou zijn,’ zei Androl, die het spel meespeelde.
‘Stil,’ beval Emarin. ik vraag wel om je mening als ik die horen wil. Aes Sedai, de enige aanpak waarmee we kunnen wedijveren met de Witte en de Zwarte Toren is door een plek te maken waar mannelijke en vrouwelijke geleiders samenwerken. Een... Grijze Toren, zeg maar.’
‘Dat voorstel is het overwegen waard.’
‘Het is het enige zinvolle,’ drong Emarin aan, die zich naar hun gevangene omdraaide. ‘Kan hij niet horen wat we zeggen?’
‘Nee,’ loog Pevara.
‘Laat hem dan los. Ik wil met hem praten.’
Pevara deed aarzelend wat hij zei. Dobser viel op de vloer en wist zichzelf nog maar net op te vangen. Hij wankelde even op zijn benen en keek toen meteen naar de uitgang.
Emarin reikte achter zijn rug, haalde iets achter zijn riem vandaan en gooide het op de grond. Een buidel. Hij rammelde toen hij op de grond belandde. ‘Meester Dobser,’ zei Emarin.
‘Wat is dit?’ vroeg Dobser, die schoorvoetend bukte en de zak pakte. Hij keek erin, en zijn ogen werden groot.
‘Betaling,’ antwoordde Emarin.
Dobser kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Om wat te doen?’
‘Je vergist je in me, meester Dobser,’ zei Emarin. ik vraag je niet om iets te doen, ik betaal je ter verontschuldiging. Ik had Androl hierheen gestuurd om je hulp in te roepen, maar hij schijnt... de grenzen van zijn opdracht te hebben overschreden. Ik wilde alleen maar met je praten. Het was niet de bedoeling dat je in Lucht zou worden gewikkeld en zou worden gefolterd.’
Dobser keek argwanend om zich heen. ‘Waar heb je dat geld vandaan, Emarin? Waarom denk je dat jij bevelen kunt uitdelen? Je bent maar een soldaat...’ Hij keek nog eens naar de inhoud van de buidel.
‘Ik zie dat we elkaar begrijpen,’ zei Emarin glimlachend. ‘Dus je houdt de schijn voor me op?’
‘Ik...’ Dobser fronste zijn voorhoofd. Hij keek naar Welyn en Leems, die bewusteloos op de vloer lagen.
‘Ja,’ zei Emarin. ‘Dat wórdt een probleem, hè? We kunnen zeker niet gewoon Androl aan Taim geven en hem de schuld hiervoor in de schoenen schuiven?’
‘Androl?’ vroeg Dobser snuivend. ‘Die schildknaap? Die twee Asha’man uitschakelt? Niemand zou het geloven. Niemand.’
‘Daar zeg je wat, meester Dobser,’ zei Emarin.
‘Geef ze gewoon die Aes Sedai.’ Dobser wees met zijn duim naar Pevara.
‘Helaas, haar heb ik nodig. Dit is een puinhoop. Een echte puinhoop.’
‘Nou,’ zei Dobser, ‘misschien kan ik een goed woordje voor je doen bij de M’Hael. Je weet wel, het rechttrekken.’
‘Dat zou ik erg op prijs stellen.’ Emarin pakte een stoel bij de muur weg en zette hem neer, en vervolgens een tweede ertegenover. Hij ging zitten en nodigde Dobser met een gebaar uit om ook plaats te nemen. ‘Androl, maak je eens nuttig. Zoek iets te drinken voor meester Dobser en mij. Thee. Wil je er suiker in?’
‘Nee,’ zei Dobser. ‘Eigenlijk had ik gehoord dat hier ergens wijn moest liggen...’
‘Wijn, Androl,’ beval Emarin, knippend met zijn vingers.
Nou, dacht Androl, ik zal mijn rol dan maar spelen. Hij maakte een buiging, keek Dobser berekenend aan en ging een paar bekers en wijn halen. Toen hij terugkeerde, zaten Dobser en Emarin gemoedelijk te kletsen.
‘Ik begrijp het,’ zei Emarin. ik heb zóveel moeite gehad om fatsoenlijke hulp te vinden in de Zwarte Toren. Het is namelijk van het grootste belang dat ik mijn identiteit geheim houd, begrijp je.’
‘Dat begrijp ik,’ zei Dobser. ‘Als de anderen wisten dat we een Hoogheer van Tyr onder ons hadden, zou het hielenlikken niet van de lucht zijn, dat kan ik je wel vertellen! En de M’Hael, nou, hij zou het niet leuk vinden om hier iemand met zoveel gezag te hebben. O nee, helemaal niet!’
‘Je ziet wel in waarom ik afstand moest houden,’ legde Emarin uit, terwijl hij zijn hand uitstak en de beker wijn aannam die Androl had ingeschonken.
Hoogheer van Tyr? dacht Androl vermaakt. Dobser leek het allemaal op te drinken als sterkedrank.
‘En wij allemaal maar denken dat je stroop smeerde bij Logain omdat je achterlijk was!’ zei Dobser lachend.
‘Helaas, dat is mijn lot. Taim zou me meteen doorzien als ik te veel met hem omging. Dus was ik gedwongen met Logain mee te gaan. Hij en die Draak, dat zijn overduidelijk boeren die een hooggeboren man nooit zouden herkennen.’