Выбрать главу

‘Ilyena, Licht sta me bij. Ilyena!’ Zijn lichaam boog zich beschermend over haar heen; zijn snikken waren de verstikte kreten van een man die niets meer had om voor te leven. ‘Ilyena, nee! Néé!’

‘Je kunt haar terugkrijgen, Verwantslachter. De Grote Heer van het Duister kan haar weer tot leven wekken, als je hem wilt dienen. Als je mij wilt dienen.’

Lews Therin hief het hoofd en zijn blik deed de man in het zwart onwillekeurig achteruitdeinzen. Tien jaar, Verrader,’ zei Lews Therin zacht, het zachte geluid van staal dat wordt ontbloot. Tien jaar lang heeft je vuige meester de wereld geteisterd. En nu dit. Ik zal...’

Tien jaar! Beklagenswaardige dwaas! Deze oorlog heeft geen tien jaar geduurd maar woedt al sinds het begin der tijden. Jij en ik hebben duizendmaal slag geleverd tijdens het wentelen van het Rad, duizendmaal duizend, en we zullen blijven strijden tot de tijd sterft en de Schaduw triomfeert!’ Hij schreeuwde de laatste woorden met een opgeheven vuist en nu week Lews Therin terug; zijn adem stokte door de gloed in de ogen van de Verrader.

Voorzichtig vleide Lews Therin Ilyena neer, zijn vingers schikten zacht haar haren. Tranen vertroebelden wat hij zag toen hij opstond, maar zijn stem was koud als staal. ‘Voor wat je verder hebt gedaan, bestaat al geen vergiffenis, Verrader, maar voor Ilyena’s dood zal ik je vernietigen, zo grondig vernietigen dat zelfs je meester je niet kan helen. Bereid je voor op...’

‘Denk na, dwaas! Denk aan je zinloze aanval op de Grote Heer van het Duister! Denk aan zijn tegenaanval! Denk na! Nog steeds scheuren de Honderd Gezellen de wereld aan stukken en iedere dag voegen zich honderd mannen meer bij hen. Welke hand doodde Ilyena Zonnehaar, Verwantslachter? Niet de mijne. Niet de mijne. Welke hand doodde alle leven dat een druppel van je bloed bezat, doodde iedereen die van je hield, sloeg iedereen die jij liefhad? Niet de mijne, Verwantslachter. Niet de mijne. Denk na en ken de prijs voor het weerstreven van Shai’tan!’

Het plotseling uitbrekende zweet trok sporen in het stof en vuil op Lews Therins gezicht. Hij herinnerde zich een nevelige herinnering als een droom van een droom, maar hij wist dat het waar was. Zijn gebrul kaatste tegen de muren, het gebrul van een man die ontdekt dat zijn eigen hand zijn ziel had verdoemd en hij klauwde naar zijn gezicht alsof hij de beelden van zijn daden wilde wegscheuren. Overal waar hij keek, vonden zijn ogen de doden. Ze waren verminkt, gebroken of verbrand, of half verslonden door steen. Overal lagen levenloze gezichten die hij kende, gezichten waarvan hij hield. Oude dienaren en vrienden uit zijn jeugd, trouwe gezellen in de lange jaren van strijd. En zijn kinderen. Zijn eigen zonen en dochters, weggeworpen als kapotte poppen, hun spel voor altijd verstild. Allen door zijn hand omgekomen. De gezichten van zijn kinderen beschuldigden hem, lege ogen vroegen waarom, en zijn tranen waren geen antwoord. Het gelach van de Verrader geselde hem, overstemde zijn gebrul. Hij kon die gezichten, die pijn niet verdragen. Hij kon het niet verdragen nog langer te blijven. Wanhopig reikte hij naar de Ware Bron, naar het besmette saidin, en hij reisde.

Het land rondom hem was vlak en leeg. Dichtbij stroomde een rivier, recht en breed, maar hij kon voelen dat er binnen honderd span geen mensen waren. Hij was alleen, zo alleen als een levende man kon zijn, maar aan zijn herinneringen kon hij niet ontkomen. De ogen achtervolgden hem door de eindeloze grotten van zijn geest. Hij kon zich er niet voor verschuilen. De ogen van zijn kinderen. De ogen van Ilyena. Tranen glinsterden op zijn wangen toen hij zijn gelaat ophief naar de hemel.

‘Licht, vergeef me!’ Hij geloofde niet dat voor hem vergeving mogelijk was. Niet voor zijn daden. Toch schreeuwde hij de hemel toe en smeekte om een vergiffenis die hij niet verwachtte te zullen krijgen. ‘Licht, vergeef me!’

Nog steeds was hij verbonden met saidin, de mannelijke helft van de Kracht die het heelal in stand hield, die het Rad des Tijds liet wentelen. Hij kon de bezoedelde smet voelen, de smet van de tegenaanval van de Schaduw, de smet die de wereld verdoemde. Om hem. Omdat hij in zijn trots had geloofd dat mensen de Schepper konden evenaren, dat zij konden herstellen wat de

Schepper had voortgebracht en mensen hadden gebroken. In zijn trots had hij dat geloofd. Hij putte dieper en dieper uit de Ware Bron, als een man die sterft van de dorst. Al snel had hij meer van de Ene Kracht geput dan hij zonder hulp kon geleiden; het voelde alsof hij in brand stond. Zwoegend dwong hij zichzelf meer te putten, alles te putten.

‘Licht, vergeef me. Ilyena!’

De lucht veranderde in vuur, vuur in gesmolten licht. De schicht die uit de hemel neersloeg, zou elk oog dat er zelfs maar een glimp van opving, hebben verblind en verzengd. Uit de hemel sloeg het vuur vlammend door Lews Therin Telamon en boorde zich in de ingewanden van de aarde. Steen verdampte bij zijn aanraking. De aarde kronkelde en sidderde als een levend wezen in doodsstrijd. Slechts een tel verbond de vuurstraal de hemel met de aarde, maar zelfs daarna golfde de aarde nog als de zee in een storm. Gesmolten rots spoot vijfhonderd voet de lucht in en de kreunende grond rees op, waardoor de brandende fontein steeds hoger en hoger kon reiken. Uit het noorden en zuiden, uit het oosten en westen kwamen de winden huilend dichterbij; bomen knapten als twijgjes en het leek alsof de gierende en razende winden de groeiende berg steeds hoger hemelwaarts wilden duwen. Steeds hoger hemelwaarts.

Ten slotte stierf de wind weg en verstilde de wereld tot een bevend gemompel. Van Lews Therin Telamon viel geen spoor meer te bekennen. Waar hij had gestaan, rees nu een berg vele spannen hoog de lucht in, terwijl gesmolten lava uit de gebroken top stroomde. De brede, rechte rivier was in een boog van de berg weggeduwd, waar zij spleet en een langgerekt eiland vormde. De schaduw van de berg reikte bijna tot het eiland en lag als de onheilspellende hand van een voorspelling donker over het land. Een tijdlang was het doffe protesterende gerommel van de aarde het enige geluid.

Op het eiland trilde de lucht en werd dikker. De zwartgeklede man stond te staren naar de vlammende berg die uit de vlakte oprees. Zijn gezicht vertrok van woede en verachting. ‘Zo gemakkelijk kun je niet ontsnappen, Draak! Tussen ons is het nog niet geëindigd. Het zal niet eindigen tot het eind der tijden.’

Toen verdween hij en de berg en het eiland waren alleen. Wachtend.

En de Schaduw viel op het Land en de Wereld werd steen na steen gebroken. De wateren vliedden en de bergen werden verzwolgen en de volkeren werden verstrooid naar de acht hoeken van de Wereld. De maan was als bloed en de zon was als as. De zeeën ziedden en de levenden benijdden de doden. Alles was gebroken en alles behalve de herinnering was verloren, één herinnering bovenal, aan hem die de Schaduw bracht en het Breken van de Wereld. En hem noemden ze Draak.

(uit Aleth nin Taerin alta Catrtora,
Het Breken van de Wereld.
Een onbekende schrijver, de Vierde Eeuw)

En aldus geschiedde het in die dagen, zoals het eerder was geschied en wederom zou geschieden, dat het Duister drukte op het land en de harten bezwaarde van de mensen en het groen verdorde en hoop stierf. En de mensen riepen luid tot de Schepper en zeiden: O Licht der Hemelen, Licht der Wereld, laat Hij die Beloofd is uit de berg worden geboren, zoals de Voorzeggingen voorspelden, zoals hij werd geboren in voorbije tijden en weer zal worden geboren in komende tijden. Laat de Prins van de Morgen zingen tot het land, opdat groene dingen zullen groeien en de dalen lammeren zullen voortbrengen.

Laat de arm van de Prins van de Morgen ons behoeden voor het Duister en het grote zwaard der gerechtigheid ons verdedigen. Laat de Draak weer rijden op de winden des tijds.

(uit Charal Drianaan te Calamon,
De Cyclus van de Draak.