Выбрать главу

Havig orienteerde zich. De nacht was helder en het was koud. De lichten van Jeruzalem hulden de hemel naar het noorden in een nevel, maar elders lag het landschap stil en donker, met uitzondering van wat afgelegen huizen en passerende auto’s; daarboven schitterden de sterrenbeelden waarop hij de positie van de maan en twee planeten instelde. Daarna stelde hij de precieze Greenwich-tijd en de geografische locatie in op de daarvoor bestemde flauw verlichte wijzerplaten en stelde met een nonius de getallen in die correspondeerden met de paasweek Anno Domini 33. (’De datum schijnt niet precies vast te staan,’ had hij opgemerkt. ‘Maar het is wel de dag waar iedereen op af zal komen.’ Hij lachte. ‘Met de geboorte van Christus is het nog erger. Het enige wat daarover waarschijnlijk is, is dat het niet midden in de winter geweest is, anders waren die herders niet van huis geweest om hun schaapjes te weiden!)

Hij had langzaam en diep in- en uitgeademd om zo veel mogelijk zuurstof in zijn bloed te laten opnemen. Nu zoog hij zijn longen vol zonder zich in te spannen, want dat zou energie kosten, en lanceerde zich in het verleden.

Toen kwam de onbeschrijfelijke gewaarwording waarvan hij me verteld had dat het wel iets leek op het tegen een opkomende vloed inzwemmen. De zon kwam in het westen op en schoot naar het oosten; naarmate hij ‘accelereerde’, werd het licht een vage grijze trilling en viel een schaduw om hem heen. Het was doodstil. Heel even zag hij een ontploffende granaat, geluidloos, mistig, maar hij was meteen de Zesdaagse Oorlog voorbij; of was het de Onafhankelijkheidsoorlog of de Eerste Wereldoorlog? Bleke vormloosheden dreven voorbij. Op een bewolkte avond aan het einde van de negentiende eeuw moest hij zijn tijdreis onderbreken om adem te halen. De chronoloog had hem de exacte datum kunnen geven als hij weer een sterretje had willen schieten: de detectors waren ook gevoelig voor de stralingen die door een dicht wolkendek heendringen. Maar dat had geen zin. Een paar mannen te paard, waarschijnlijk Turkse soldaten, waren in de nabijheid. Hun aanwezigheid had te kort geduurd om door hem opgemerkt te worden terwijl hij door de tijd reisde, zelfs al was het dag geweest. In het donker merkten zij hem niet op en het geluid van de hoeven stierf weg.

Hij reisde verder.

Het landschap, vaag als het was, begon langzaam te veranderen. De contouren bleven hetzelfde maar nu eens waren er veel bomen, dan weer weinig, dan was er woestijn, dan bebouwde akkers. Vluchtig zag hij een glimp van een groot houten stadion waarin, naar hij aannam, de Kruisvaarders toernooien hielden voordat zij door Saladin uit hun met bloed besmeurde rijk werden gegooid, en hij kwam in de verleiding even te stoppen; maar hij week niet af van zijn doel. Hij onderbrak de reis vaker om adem te halen naarmate hij zijn doel dichter naderde. De reis vergde veel van zijn krachten; en ook de gedachte dat hij zijn doel binnen een paar uur zou bereiken, deed zijn hart sneller kloppen.

Een waarschuwingslichtje op de chronoloog begon te knipperen.

Het apparaat kon zon, maan, planeten en sterren volgen met een snelheid en een precisie die de mens ontzegd is. Het kon compenseren voor vervroeging van de nachteveningen, de eigen beweging en zelfs voor het afdrijven van de continenten; en als een hemelaanblik correspondeerde met de bestemming, dan kon dat niet anders dan het gewenste tijdstip zijn.

Een rood licht flitste aan en Havig hield stil.

De avond van donderdag liep ten einde. Als de Bijbel de waarheid sprak, was het Laatste Avondmaal gehouden, de doodsangst in de Hof van Olijven was voorbij en Jezus lag in boeien en zou spoedig voor Pilatus gebracht worden om te worden veroordeeld, gegeseld, gekruisigd, doorstoken, doodverklaard en in het graf gelegd te worden.

(’Ze binden ze op het kruis,’ vertelde Havig mij. ‘Nagels zouden het gewicht niet kunnen dragen; de handen zouden uitscheuren. Soms werden spijkers ingeslagen als speciale wraakoefening, dus in zoverre zou de overlevering juist kunnen zijn.’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Dok, ik heb ze zien hangen, hun tong zwart van de dorst en met opgezwollen buiken ; na een tijdje schreeuwen ze niet maar steunen ze hees en hebben hun ogen niets menselijks meer. En de stank! Het duurt vaak dagen voor ze sterven. Ik vraag me af of Jezus geen zwak gesteld had, zo snel kwam hij aan zijn einde … Misschien een paar vrienden en verwanten bevinden zich achteraan in de menigte en die durven nauwelijks te praten of te huilen. De overigen maken grappen, gokken, picknicken, drinken en tillen de kinderen op om ze beter te laten zien. Wat is dat nou eigenlijk, de mens’) (Er is geen reden voor trots. Wij leven in de eeuw van Buchenwald en Vorkuta — en Havig herinnerde me aan wat zich had afgespeeld in de met heimwee herdachte beginjaren van de eeuw in de Belgische Congo en het zuiden van de Verenigde Staten — en hij vertelde wat nog te gebeuren stond. Misschien benijdde ik hem toch niet om zijn tijdreizen.)

De ochtend kleurde het oosten wit. Achter hem bevond zich een olijvenboomgaard en daarachter zag hij een groepje uit gedroogde leem opgetrokken gebouwen. De weg was een onverhard karrespoor. Ver weg, half verscholen in de talmende duisternis, lag het Jeruzalem van de Herodiaanse koningen en het Romeinse proconsulaat op de heuvels uitgestrekt. Het was kleiner en dichter opeen gebouwd dan de stad die hij zich van twee millennia later herinnerde. Het was bijna geheel ommuurd, hoewel ook daarbuiten hofsteden lagen. Kramen en vilten tenten van provincialen die voor de feestdagen naar de heilige plaatsen waren gekomen, concentreerden zich voor de poorten. Het was koud en de lucht rook naar aarde. Vogels tjilpten. ‘Een- of tweehonderd jaar terug,’ zei Havig mij eens, ‘is de hemel bij dag altijd vol met vogels.’

Terwijl hij zat uit te hijgen, werd het lichter en keerden zijn krachten terug. Hongerig at hij brokken geitenkaas en brood en verbaasd realiseerde hij zich dat hij een doodnormale maaltijd gebruikte op de eerste Goede Vrijdag ter wereld.

Als dat al zo was. De geleerden konden zich in de datum vergist hebben of Jezus was niets anders geweest dan een Osirisch-Joods Mithraische mythe. Maar stel dat hij dat niet was. Neem eens aan dat hij dan wel niet letterlijk de vleesgeworden Schepper was van deze landerijen, dit gevogelte en het heelal… maar toch minstens de profeet uit wiens visie bijna alles voortkwam wat in later eeuwen als rechtschapen beschouwd zou worden. Kon men zijn leven beter besteden dan door hem bij zijn verkondiging te volgen? Dan zou Havig vloeiend Aramees moeten leren spreken, zich de duizend en een details van het dagelijks leven in die tijd eigen maken en zijn speurtocht opgeven… De zon brak door en hij stond zuchtend op. Spoedig had hij gezelschap, maar hij bleef een buitenstaander.

(’Als er iets is dat de mens verandert, dan is dat wetenschap en technologie,’ zei hij. ‘Denk eens aan het feit dat ouders het niet vanzelfsprekend vinden dat enkele van hun baby’s zullen sterven. Dan ontstaat een heel ander begrip van wat een kind is.’ Aan mijn gezicht moet hij kunnen hebben zien dat ik aan Nora dacht, want hij legde zijn hand op mijn schouder en zei: ‘Het spijt me, dok, daar had ik niet over moeten beginnen. Vraag me nooit een camera of een penicilline-injectie naar haar tijd mee terug te nemen, want ik heb geprobeerd gedane zaken te veranderen, en er is altijd iets dat dat verhindert … Denk eens aan elektrisch licht of zelfs kaarsen. Als je bent aangewezen op een flakkerende lont in een kommetje olie, dan ben je praktisch van het daglicht afhankelijk. De eenvoudige vrijheid van laat opblijven is in werkelijkheid niet zo eenvoudig. Het heeft allerlei subtiele, verstrekkende gevolgen voor de psyche.’)

De bevolking was met zonsopgang op en verzorgde het vee, wiedde onkruid, stookte vuur, kookte, en hield schoonmaak voor de sabbat. Gebaarde mannen in gerafelde kleren porden uitgemergelde, bijna onder hun last bezwijkende ezeltjes in de richting van de stad. Kinderen die nog nauwelijks konden lopen, strooiden graankorrels uit voor het pluimvee; wat oudere kinderen schopten zwerfhonden bij de lammeren vandaan. Op de weg was het een enorm gedrang: karavaans, sjeiks, priesters, afzichtelijke bedelaars, boeren, handwerkslieden, een verlate en zeer dronken hoer, een paar Anatolische kooplui met cilindrische hoeden, die een man in een Griekse tuniek vergezelden — en dan een hese kreet om ruim baan te maken, het geluid van paardenhoeven en rinkelend metaaclass="underline" een Romeinse patrouille die van de nachtronde terugkeerde.