‘U moet beseffen dat dit alles nogal nieuw en overdonderend is … meneer,’ zei Havig ten slotte.
‘Natuurlijk!’ Wallis straalde en gaf hem een klap op de schouder. ‘Jij zult het snel leren. Je zal het ver brengen, mijn jongen. Voor iemand met ruggengraat, die weet wat hij wil, is niets hier onmogelijk. En je bent nog Amerikaan ook. Een eerlijke Amerikaan uit een tijd dat ons land zich zelf nog was. Daar hebben we er verrekt weinig van.’ Hij ging achter zijn bureau zitten. ‘Ga zitten. Nee, wacht even. Zie je de drank staan? Geef mij maar twee vingers bourbon. Neem zelf wat je lekker vindt.’
Havig vroeg zich af waarom er geen sodawater en ijs was. Dat had makkelijk gekund. Hij hield het erop dat Wallis er niet om gaf en dat het hem niet kon schelen of anderen dat wel deden. Gezeten in een leunstoel en met een glas rum in de hand, waagde hij te zeggen: ‘Ik kan u uitgebreid over mijn levensloop inlichten, meneer, maar misschien kan dat beter wachten totdat ik weet wat het Arendsnest … is.’
‘Juist, juist.’ Wallis zoog aan zijn sigaar en knikte. De rook was scherp. ‘Maar laten we eerst een paar dingen vaststellen. Geboren in 1933, zei je? Ooit iemand laten merken wat je bent?’ Havig onderdrukte de neiging om over mij te beginnen. Ter zake kundige vragen werden op hem afgevuurd: ‘Teruggegaan als jonge man om je kinderjaren te begeleiden? Daarna je positie verbeterd en toen op zoek gegaan naar andere tijdreizigers?’
‘Ja, meneer.’
‘Wat vind je van je eigen tijdperk?’
‘Wat? Eh nou… we zijn in moeilijkheden. Ik ben naar de toekomst gegaan en heb een glimp opgevangen van wat ons te wachten staat, meneer.’
‘Door verval, Havig, dat begrijp je toch wel. Zijn toon werd dreigend. ‘De beschaafde mens keerde zich tegen zichzelf, eerst met oorlog en later door moreel verval. De imperia van de blanken brokkelden sneller af dan Rome; Het werk van Live, Bismarck, Rhodes, McKinsey, Latei, de Boeren, alles dat bereikt was, in een enkele generatie weggegooid; de trots op ras en afkomst verdwenen; verraders op machtsposities — bolsjewieken en het internationale Jodendom — die tegen de gewone blanke preekten dat de toekomst aan zwart was. Dat heb ik gezien toen ik jouw eeuw bestudeerde. Heb jij het gezien?’ Havig stoof op. ‘Ik heb gezien wat vooroordeel, ongevoeligheid en stompzinnigheid aanrichten. De zonden van de vaderen worden waarlijk bezocht aan de zonen.’
Wallis negeerde het feit dat Havig hem niet met ‘meneer’ aansprak. Hij begon daarentegen te glimlachen en zei sussend: ‘Ik weet het, ik weet het. Begrijp me niet verkeerd. Veel kleurlingen zijn uitstekende, dappere kerels — Zoeloes bijvoorbeeld, of Apachen, om een ander ras te noemen, of Jappen, om nog een ander te noemen. Alle reizigers die we onder hen vinden, zullen de kans krijgen om dezelfde eervolle plaats in te nemen als al onze betrouwbare tijdagenten en jij zelf ook, daar ben ik zeker van. Donders, ik heb bewondering voor wat ik van die Israeli’s gehoord heb. Een bastaardvolk, als ras niet verwant aan de Hebreeuwen uit de bijbel, maar intelligent en goede vechters. Nee, ik heb het over de noodzaak dat iedereen zijn eigen trots en identiteit bewaart. En ik heb alleen een hekel aan die klassen die met recht nikkers, roodhuiden, pinda’s, ploppers, enzovoort genoemd worden. Je weet wat ik bedoel. Daar zitten genoeg zuivere blanken bij die, het spijt me het te moeten zeggen, of de moed hebben opgegeven, of zich gewoon aan de vijand verkocht hebben.’
Havig dwong zichzelf voor ogen te houden dat deze opvattingen gemeengoed waren in de eeuw waarin de Sachem geboren was. Zelfs Abraham Lincoln had gesproken over de aangeboren inferioriteit van de neger … Hij nam aan dat Wallis geen mensen liet kruisigen. ‘Mijnheer,’ zei hij extra zorgvuldig, ‘ik stel voor dat we meningsvers schillen vermijden totdat we onze uitgangspunten uiteengezet hebben. Dat kan nog heel wat voeten in de aarde hebben. Intussen kunnen we ons beter beperken tot praktische zaken.’
‘Goed, goed,’ gromde Wallis. ‘Je hebt een goed stel hersens, Havig. En je bent een man van de daad ook, binnen bepaalde grenzen dan. Maar ik zal er niet omheen draaien, in dit stadium hebben we het meest behoefte aan mensen met hersens, zeker als ze wetenschappelijk geschoold zijn en een realistische kijk op de dingen hebben.’ Hij zwaaide met zijn sigaar. ‘Neem de vangst van vandaag nou eens. Een schoolvoorbeeld! De Brabander en de Griek kunnen waarschijnlijk opgeleid worden tot bruikbare soldaten, verkenners, hulpjes op tijd expedities enzovoorts. Maar de rest…’ Hij klakte met zijn tong. ‘1k weet het niet. Misschien op zijn hoogst als voerlui om dingen uit het verleden te halen. En ik hoop maar dat de vrouw voor de teelt geschikt is.’
‘Wat?’ Havig sprong overeind. ‘Kunnen we kinderen krijgen?’
‘Onder elkaar wel. Dat hebben we de afgelopen honderd jaar bewezen.’ Wallis bulderde van het lachen. ‘Maar met niet tijdreizigers nooit, maar dan ook nooit. Dat hebben we nog vaker bewezen. Wat zou je zeggen van een lekker dienstertje om vannacht je bed warm te houden? We hebben ook slaven die we op strooptochten gevangen hebben. En ga nou niet de moralist uithangen, want als we ze niet gevangen genomen hadden of ze de keel afgesneden hadden, zouden die lui hetzelfde met ons doen en doorgaan met moeilijkheden aan onze grenzen veroorzaken.’ Hij werd weer ernstig. ‘Er is een ernstig tekort aan vrouwelijke tijdreizigers en de weinige die er zijn, willen of kunnen niet allemaal moeder worden. Bovendien krijgen ze gewone kinderen. De gave is niet erfelijk.’
Gezien de hypothese die hij had opgesteld (hoe lang geleden in zijn herhaaldelijk onderbroken levenslijn?), was Havig niet verrast. Als twee stellen chromosomen samen leven konden scheppen dan moest dat mogelijk zijn doordat de resonanties (?) die anders bevruchting voorkwamen, uitgeschakeld werden.
‘Nu dan, het heeft dus geen zin ons eigen ras te fokken,’ ging Wallis droefgeestig verder. ‘Natuurlijk geven we onze kinderen een goede opleiding, een voorkeursbehandeling en leidende functies zodra ze volwassen zijn. Dat moet ik wel toestaan, wil ik mijn ondergeschikten loyaal houden. Maar, onder ons gezegd, het kost me dikwijls verschrikkelijke moeite om een schijnbaar gewichtige functie te vinden waar iemands nageslacht geen kwaad kan. Het feit dat de ouders tijdreizigers zijn, wil nog niet zeggen dat ze geen uilskuikens zijn die alleen maar geschikt zijn om nog meer uilskuikens ter wereld te brengen. Nee, ik zal niet ontkennen dat we hier een soort van aristocratie vormen, maar dat kunnen we niet lang erfelijk houden. Dat zou ik trouwens toch niet willen.’
‘Wat wilt u dan wel, meneer?’ vroeg Havig zacht.
Wallis ontdeed zich van zijn sigaar en zijn glas alsof de woorden die gingen volgen eerbiedig gevouwen handen vereisten. ‘De beschaving terugbrengen. Daarvoor heeft God ons soort geschapen.’
‘Maar de toekomst… wat ik gezien heb…’
‘De Maurai-Federatie?’ Het brede gezicht vertrok van woede en hij sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Hoeveel heb je eigenlijk gezien? Een verdomd klein beetje, niet? Ik heb dat tijdperk onderzocht, Havig. We zullen je meenemen om het zelf te kunnen ondervinden. Ik zeg je dat het een bastaardras is van Kanaka’s, blanken, nikkers en Japanse en Chinese spleetogen dat aan de macht komt — op het ogenblik dat we hier zitten — en dat alleen maar omdat ze minder hard getroffen zijn dan wij. Ze zullen werken en vechten en omkopen en samenspannen om de wereld te kunnen overheersen en dat alleen maar om hun wil te kunnen opleggen aan het menselijk ras in het algemeen en het blanke ras in het bijzonder om de vooruitgang voor altijd tegen te houden. Je zult het zien! Je zult het zien!’ Hij leunde achterover, haalde diep adem, gooide zijn whisky in een teug naar binnen en zei: ‘Nou, het zal ze niet lukken. Drie, vier eeuwen op zijn hoogst, zo lang zal de mensheid hun juk moeten dragen. Maar daarna — daar is het Arendsnest voor, Havig, voor daarna.’