Выбрать главу

‘Toch schijn je je metgezellen. niet erg sympathiek gevonden te, hebben,’ zei ik.

‘Sommigen wel,’ antwoordde hij. ‘Wallis zelf kon zowel charmant als autoritair zijn: op zijn manier was hij een briljant causeur, met alles wat hij had meegemaakt. Austin Caldwell, zijn ondercommandant, al grijs maar zo taai als bamboe, een scherpschutter en topruiter, legendarische whiskydrinker, die had een even groot arsenaal verhalen om uit te putten en meer gevoel voor humor; daar kwam bij dat hij een aardige kerel was die zich uitsloofde om mijn begintijd te vergemakkelijken. Reoul Orrick, de vroegere kermisgoochelaar, een heerlijke oude schelm. Jerry Jennings, een Engelse jongen zo uit de schoolbanken, die wanhopig probeerde een nieuwe droom te vinden nadat zijn vorige zo wreed verstoord was in de loopgraven van 1918. En nog een paar meer. En Leonce.’ Hij glimlachte naar er zat iets triests in zijn glimlach. ‘Vooral Leonce.’

Spoedig na zijn aankomst in Arendsnest gingen ze samen een dag uit. Hij had pas kort geleden zijn tweekamer-appartement in het kasteel betrokken en had nog maar weinig bezittingen. Zij gaf hem een vloerkleed van bedehuizen en een fles Glenlivet uit het verleden cadeau. Hij wist niet zeker of het alleen maar hartelijkheid was, zoals ook anderen die betoonden, of iets anders. Haar manier van doen verbijsterde hem nog meer dan haar dialect. Een stevige zoen toen hij haar nog geen vijf minuten van gezicht kende — daarna nonchalante vriendelijkheid en ze zat bij praktisch iedere maaltijd bij een andere man. Maar in die eerste dagen had Havig meer dan genoeg om zijn gedachten bezig te houden.

Daar was de hem aangeboden concubine niet bij. Hij hield niet van het idee dat een vrouw bevolen werd bij hem te slapen. Dat was een reden te meer om Leonce’s uitnodiging om te gaan picknicken met beide handen aan te grijpen.

Bandieten waren rigoureus uit de omgeving verdreven en bereden patrouilles zorgden ervoor dat ze niet terugkwamen. Men kon er zonder gevaar ontgeescorteerd opuit trekken. Ze droegen beiden een pistool, maar enkel als een onderscheidingsteken dat alleen aan hun klasse was toegestaan.

De door Leonce gekozen route leidde door zich kilometers ver uitstrekkende akkers die onder de ochtendzon lagen te dromen, totdat een pad zich aftakte in de richting van een bos dat groot genoeg was om Havig aan de gelukkige tijden in Morgan Woods te herinneren. De geur van vers hooi maakte plaats voor die van humus en blad. Het was warm, maar een briesje deed het loof ritselen, streelde hun huid en liet vlekjes zonlicht in de schaduw dansen. Eekhoorns schoten over takken, hoeven sloegen langzaam, de spieren van de paarden bewogen zich kalm tussen de menselijke dijen. Onderweg had zij hem gretig ondervraagd. Hij was haar graag terwille, maar binnen de grenzen die de voorzichtigheid gebood. Welke normale man vertelt een aantrekkelijke vrouw niet graag over zich zelf? Vooral als zij vindt dat zijn afkomst legendarisch:is. De taalbarriere werd overwonnen. Zij was hier ook nog niet lang, minder dan een jaar zelfs als men rekening hield met tijdreizen. Zij kon zijn soort Engels nu tamelijk goed sprekeii wanneer ze niet opgewonden was; en zijn getrainde oor begon het hare te begrijpen. ‘Uit de mooie jaren.’ Ze zuchtte, leunde naar hem toe en kneep hem in zijn arm. Ze had eelt op haar handen. ‘Uh, wat bedoel je daarmee?’ vroeg hij. ‘Korte tijd voor het Oordeel?’

‘Ja, toen de mensen naar de maan en de sterren reikten en alles.’ Hij realiseerde zich dat zij, ondanks haar lengte en zelfverzekerdheid, nog heel jong was. De enigszins scheef staande ogen straalden hem toe vanonder het rossige haar dat zij vandaag in vlechten met strikken droeg.

‘Toen wij onszelf veroordeelden tot onze eigen ondergang,’ dacht hij.

Maar hij wilde de onheilsprofeet niet uithangen. ‘Je ziet eruit alsof je uit een veelbelovende tijd komt,’ zei hij.

Ze trok een pruillip en keek bedenkelijk. Ze legde haar kin in haar hand en keek fronsend naar de oren van het paard. Toen zei ze: ‘Nou, ja en nee, net als bij jou waarschijnlijk.’

‘Wil je dat niet uitleggen? Ik heb gehoord dat je van hieruit gezien uit de toekomst komt, maar meer weet ik niet. Ze knikte en het licht danste over haar golvende rode lokken. ‘Ongeveer honderdvijftig jaar. Gletsjervolk.’ Toen ze eenmaal in het bos waren, konden ze niet langer naast elkaar rijden. Zij ging voor om de weg te wijzen. Hij bewonderde haar figuur van achteren en haar bevallige zit in het zadel. Vaak draaide zij zich om om hem een lach toe te werpen terwijl zij vertelde.

In haar geboorteland herkende hij dat hooggelegen, schitterende landschap dat hij gekend had als Glacier en Waterton Parks. Op het ogenblik woonden haar voorvaderen in het oostelijke gedeelte, omdat ze gevlucht waren voor de Mongs die de vlakten veroverd hadden ten behoeve van hun eigen kuddes en boerderijen. Nu al waren zij meer jagers dan kleine boeren die rooftochten ondernamen tegen de vijand op het laagland. Elders waren zij handelaars die huiden, erts en slaven inruilden voor voedsel en gerede producten. Ze waren overigens niet eensgezind; generaties lang zouden er vetes heersen tussen families, clans en stammen.

Naarmate hun aantal en hun gebied groter werd, zou een zekere mate van organisatie ontstaan. Leonce probeerde het te beschrijven: ‘Kijk, “ik ben van de Ranyan-kin, die behoort tot de Wahorngroep. Een “kin” is een aantal families die van hetzelfde bloed zijn. Een groep komt vier keer per jaar samen onder leiding van de Sherif die ze voorgaat in het slachten van vee voor Gawd en Oktai en hoe ze die verder ook mogen noemen. Dan bespreken ze dingen, beslissen ruzies en stemmen al of niet over wetten — de volwassenen, zowel mannen als vrouwen.’ Ze schaterde van het lachen. ‘Ha, ha, we doen maar alsof. Het is vooral om elkaar te ontmoeten, te roddelen, te ruilen, ons vol te eten, te zuipen, te pronken … weet je wel?’

‘Ik geloof van wel,’ antwoordde Havig. In de meeste primitieve gemeenschappen bestond wel een dergelijke instelling. ‘In een latere tijd,’ vervolgde ze, ‘kwamen de Sherfs en de leden van de groepen op de zelfde manier bij elkaar in het Kongers. De Ginral is daar de baas: eerstgeborene in directe lijn van- Injaan Samal van de Rover-kin, die bij geen groep hoort. Het zou een bloedpoel worden, zo veel verschillende kins bij elkaar, in het begin ten minste, maar het is aan het Pendoraymeer en dat is vredeheilig.’ Havig knikte: De wilden werden minder wild naarmate de voordelen van recht en orde hun duidelijker werden, maar ongetwijfeld niet voordat de Injaan Samal hun opperhoofden met de koppen tegen elkaar geslagen had.

‘Toen ik wegging, behoorlijk rustig,’ zei Leonce. ‘De Mongs waren Weg en we handelden met de nieuwe laaglanders, die rijk en machtig zijn. We imiteerden ze meer en meer.’ Ze zuchtte. ‘Honderd jaar na mijn tijd, heb ik gemerkt, is het Gletsjervolk lid van de Noord-West Unie. Ik wil niet terug.’

‘Toch moet je wel een moeilijk leven gehad hebben, lijkt me.’

‘Ach, had erger gekund. En wat snater, ik heb nog veel voor de boeg … We zijn er.’

Ze bonden hun paarden vast op een kleine weide die aan een ‘beekje lag. Bomen achter hen en aan de overkant van het kolkende en borrelende water tekenden zich schitterend af tegen de hemel. Het gras was dik en zacht en besprenkeld met late veldbloemen. Leonce pakte de lunch uit die ze had laten klaarmaken; een stevige verzameling sandwiches en fruit waarvan Havig betwijfelde of hij zijn helft op zou kunnen. Eerst wilden ze rusten en wat drinken. Ze gingen schouder aan schouder tegen een boomstam zitten en schonken wijn in zilveren bekers.