Выбрать главу

‘Ga door,’ spoorde hij haar aan. ‘Ik wil meer van je weten.’

Haar oogleden trilden. Hij keek naar de kleine sproeten op haar neus en haar jukbeenderen. ‘Ach, niks voor jou, Jack.’

‘Alsjeblieft, het interesseert me.’

Ze lachte van plezier. Toch had het verhaal dat ze hem vertelde, op een alledaagse toon die niet om medelijden vroeg, zijn grimmige kanten.

In’ de meeste opzichten heerste in een Gletsjerfamilie een groot gevoel van genegenheid en saamhorigheid. Een vroegere traditie van gelijkheid van de seksen was daar nooit uitgestorven: een vrouw moest ieder moment op jacht kunnen gaan of ten strijde kunnen trekken. Natuurlijk bestond er wel enige specialisatie. Zo deden mannen de zwaarste handarbeid en vrouwen het werk dat het meeste geduld vereiste. Mannen brachten altijd de offers; maar wat Leonce skulen noemde, was een voorrecht van een vrouw — als ze er aanleg voor had. ‘Voorkennis,’ legde ze uit. ‘Dromen uitleggen, lezen en schrijven, sommige ziektes genezen, zwarte nifst uit Zielen drijven, geesten terugsturen naar waar ze horen. Dat soort werk. En … mmm… manieren om het oog te bedriegen, het verstand voor de gek te houden, weet je?’

Maar haar gave was geen vingervlugheid of het verrichten van een ritueel. Haar oudere ik kwam haar niet waarschuwen haar geheim te bewaren.

Haar vader was (of zou eigenlijk nog worden) Wolfshuid-Jem, een befaamd strijder. Hij stierf bij het afslaan van een aanval van de Dafy-kin, die ogenschijnlijk bedoeld was om het ‘ding’ te doden waarvan hij de vader was, maar in werkelijkheid ging om de beslechting van een al lang broeiende vete. Zijn vrouw Onda ontsnapte echter met haar kinderen en vond een wijkplaats bij de Donnalgroep. Er volgden jaren van guerrilla en intriges voordat de Ranyans bondgenoten vonden en verpletterend terugkeerden. Leonce speelde, als spion in de tijd, een sleutelrol. Het was onvermijdelijk dat zij de nieuwe Skula werd.

Aanvankelijk werd zij gerespecteerd door haar vrienden; niet gevreesd. Ze leerde en bedreef de gewone sporten en kundigheden. Maar door haar gave vormde zij een uitzondering en naarmate haar capaciteiten groeiden, nam het ontzag voor haar toe. Van Onda leerde ze er met mate gebruik van te maken. (Bovendien deed het haar pijn, ondanks een stoicijns fatalisme, vooraf te weten van de rampen die degenen zouden treffen van wie zij hield). Niettemin ging het Wahorn, met zo’n Skula, geweldig voor de wind. En Leonce werd steeds eenzamer. Haar verwanten trouwden en vertrokken en zij en Onda bleven alleen achter in de oude hut van Jem. Beiden namen minnaars, zoals de gewoonte was bij ongetrouwde vrouwen, maar die van Leonce waren niet op een huwelijk uit omdat zij onvruchtbaar scheen te zijn, en geleidelijk aan zochten zij haar helemaal niet meer op. Vroegere speelkameraden kwamen haar opzoeken voor hulp en advies, nooit voor de gezelligheid. Omdat ze naar kameraadschap hunkerde, stond zij erop deel te nemen aan de aanvallen op het laagland. De verwanten van hen die vielen meden haar, en vroegen zich binnensmonds af waarom de Skula hun dood had toegestaan terwijl haar gaven die hadden kunnen verhinderen — of wilde zij — het zo? Toen stierf Onda.

Kort daarop spoorden verkenners van het Arendsnest haar op. Ze verwelkomde ze met tranen van blijdschap. Wahorn zou haar nooit meer terugzien.

Mijn God,’ zei Havig terwijl hij zijn arm om haar heensloeg. ‘Wat heb jij het verschrikkelijk gehad.’

‘Och, ik heb Veel en fijn gejaagd, geskied, feestgevierd en heel veel geintjes gemaakt toen ik hier eenmaal was.’ Ze had wat wijn op. Hij rook haar geurige adem toen ze tegen hem aan kroop. ‘Ik zing niet slecht, wil je horen?’

‘Graag.’

Ze sprong’ op om een instrument uit haar zadeltas te pakken dat op een kindergitaartje leek. ‘Ik speel ook beenfluit, maar dan kan ik er niet bij zingen. Dit is een liedje dat ik zelf gemaakt heb. In veel eenzame uren heb ik liedjes gemaakt.’ Tot zijn verbazing zong ze uitstekend en wat hij ervan kon volgen joeg hem rillingen over de rug.

‘Tsjonge,’ zei hij toen ze opgehouden was. ‘Wat kun je nog meer?’

‘Nou, ik kan lezen en schrijven, zo’n beetje dan. En schaken. De spelregels zijn wat veranderd hier, maar ik win de meeste partijen. En Austin heeft me leren pokeren; ik win hopen. En ik maak gein.’

‘He?’

Ze grinnikte en kroop in zijn armen. ‘Dacht dat we na de lunch wel gein zouden maken, Jack, mijn schatje,’ fluisterde ze. ‘Maar waarom eigenlijk niet voor en na?’ Hmm?

Hij ontdekte, met vrolijkheid die in verrukking overging, alweer een uitdrukking waarvan de betekenis in de loop der eeuwen veranderd was.

‘Ja,’ vertelde hij mij. ‘We gingen samenwonen. Het heeft geduurd tot … ik wegging. Een paar maanden. Het was meestal erg fijn. Ik mocht haar erg graag.’

‘Je hield kennelijk niet van haar,’ merkte ik op.

‘N-nee. Ik neem aan van niet. Maar wat is liefde dan wel? Er zijn toch zoveel soorten en variaties dat — ach, laat maar.’ Hij staarde door de vensters van de kamer waarin we zaten in de nacht. ‘We hadden ruzies, enorme ruzies waar zij een eind aan maakte door mij te slaan en me te beschimpen omdat ik niet terug wilde slaan. Dan vloog ze naar buiten. Erg ontvlambaar mijn Leonce. De verzoeningen waren net zo hartstochtelijk.’ Hij wreef over zijn vermoeide ogen. ‘Niet geschikt voor mijn temperament, he dok? En ik moet toegeven dat ik jaloers was. Mijn jaloezie veroorzaakte veel narigheid. Ze was met veel agenten, en ook met veel horigen trouwens, naar bed geweest voordat ik,-,daar kwam, om maar niet te spreken van de jongens in het hoogland. Ze ging er ook mee door, hoewel niet te vaak; maar als ze een man erg aardig vond, was dit haar manier om haar sympathie te tonen en hem beter te leren kennen. Ik had natuurlijk dezelfde vrijheid met andere vrouwen maar ik . . wilde het niet.’

‘Waarom is ze niet zwanger geraakt van een, eh, agent?’

Zijn lippen krulden omhoog. ‘Toen ze in het Arendsnest hoorde hoe het zat, stond ze erop om naar de laatste Mooie Jaren gebracht te worden, gedeeltelijk om wat rond te kijken, net als ik in Michelangelo’s Italie en het Griekenland van Pericles, maar ook om een injectie voor tijdelijke sterilisatie te krijgen. Ze wilde wel kinderen wanneer ze zou gaan trouwen — het schijnt dat getrouwde Gletsjervrouwen erg trouw zijn — maar zover was, het nog niet en ze genoot van seks zoals ze altijd van alles genoot. Goeie genade, wat was ze goed in bed!’

‘Als ze de meeste tijd bij jou was, moeten jullie je toch sterk tot elkaar aangetrokken hebben gevoeld,’ zei ik. ‘Dat was ook zo. Voor zover mijn obsessie voor prive-zaken mij dat toestaat, heb ik geprobeerd duidelijk te maken wat me aan haar, bond. Van Leonce’s kant … dat weet ik niet zeker. Hoe goed kenden we elkaar eigenlijk? Zij was gefascineerd door mijn intelligentie en wat ik allemaal wist. Zij had een goed stel hersens; al had in haar opleiding niet veel lijn gezeten. En ik had, laat ik er geen doekjes om winden, het hoogste IQ van het Arendsnest. Ook voelden we ons aangetrokken tot de tegenstelling. Zij vond mij aardig en zacht, maar niet op een neerbuigende manier, omdat ik erg goed was in sport en spel; maar ik was geen taaie bergbewoner en geen rauwe huurling uit de renaissance.’

Weer lag er iets triests in zijn glimlach. ‘Al bij al,’ zei hij, ‘gaf ze me de op een na beste periode van mijn leven tot nu toe en ik denk wel voor altijd. Ik zal haar daarvoor altijd dankbaar zijn; en ook voor wat erna kwam.’

Havigs wantrouwen groeide langzaam. Hij vocht ertegen, maar stukje bij beetje stapelden de bewijzen zich op dat iets voor hem verborgen werd gehouden. Het zat, hem in, het vermijden_. van bepaalde onderwerpen, of het afpoeieren van bepaalde vragen, of dat nu geschiedde door Austin Caldwell’s verlegenheid, door Conraet van Leuven’s bruuske ‘1k kan niet zeggen wat mij verteld is,’ of door het veranderen van het onderwerp van gesprek door Reuel Orrick, die vervolgens stomdronken werd, of door het milde ‘Wanneer God de tijd rijp acht, zal alles je onthuld worden, mijn zoon’ van Padre Diego de Inquisiteur, of door een vuilbekkend bevel om zijn mond te houden van een van de militairen.