Hij grijnsde kwaadaardig. ‘De vloek van mijn leven is misschien dat ik de wil om ergens in te geloven verloren heb.’
‘Bedoel je,’ vroeg ik, ‘dat je je afvroeg of de wereld echt gebaat zou zijn bij een overheersing door het Arendsnest. En of de Maurai misschien belasterd werden doordat ze je alleen slechte dingen lieten zien die niet kenmerkend waren?’
‘Nee, dat ook niet precies. Hangt van de interpretatie af en — oh, dit is er een schoolvoorbeeld van.’
Niet iedere rekruut kreeg zo’n uitgebreide excursie als Havig. Wallis vond kennelijk niet alleen dat hij bijzonder waardevol was, maar ook dat hij bijzonder nodig overtuigd moest worden.
Door snelle sprongen heen en weer in de tijd, kreeg hij inzage in ultra-geheime documenten. (Hij kon die ontcijferen omdat Ingliss de officiele tweede taal van de Federatie was en de spelling minder veranderd was dan de uitspraak). Een ervan onthulde dat geleerden in Hinduraj clandestien een waterstof-fusie generator hadden ontwikkeld, die een einde kon maken aan het brandstoftekort van de wereld en dat de Maurai die even clandestien gesaboteerd hadden en zo’n politiek-economische druk hadden uitgeoefend dat de waarheid nooit aan het licht kwam.
Als motief werd gegeven dat deze revolutionaire uitvinding de vrede in gevaar zou brengen. Erger nog: het zou de wedergeboorte kunnen betekenen van de oude hebzuchtige machine-beschaving en dat zou de planeet niet kunnen verwerken.
En toch … nog verder in de toekomst dan de Maurai zag Havig gigantische, geruisloze toestellen en krachtbronnen … en mensen, dieren, gras, bomen, sterren flonkerend in een kristalheldere lucht …
‘Geloofden de sociologen en admiraals van de Maurai dat oprecht?’ fluisterde hij hees. ‘Of beschermden zij alleen de leidinggevende positie van de Maurai? Of allebei, of geen van beide? En is die latere toekomst goed? Het zou een gesmeerd lopend wangedrocht kunnen zijn, weet je, of het zou de fundamenten van het bestaan van alle leven kunnen ondermijnen. — Hoe kon ik dat weten?’
‘Wat heb je aan je gidsen gevraagd?’ antwoordde ik. ‘De zelfde vragen. De leider was Austin Caldwell trouwens, een eerlijk mens, net zo hard als de Indianen die eens op zijn scalp jaagden, maar niettemin eerlijk.’
‘Wat zei hij?’
‘Ik moest ophouden met mijn verdomde chicanes en vertrouwen hebben in de Sachem. De Sachem had het tot nu toe geweldig voor elkaar, niet? De Sachem had deze zaken bestudeerd en erover nagedacht; hij beweerde niet dat hij alles zelf wist, maar wij zouden meedelen in de wijsheid die hij vergaarde en hij zou ons op het juiste pad leiden. En wat mij betrof, zei Austin, moest ik me maar realiseren hoe langzaam en onhandig dit heen-en-weer gereis was omdat we eeuwen moesten terugreizen om vervoer te kunnen krijgen naar een ander gebied. Er was trouwens al evenveel moeite en tijd aan me besteed als ik waard was in het huidige stadium van mijn ontwikkeling. Als ik me niet kon aanpassen aan de discipline die een groep die aan een gevaarlijke onderneming bezig is nu eenmaal moet hebben, wel, dan kon ik opstappen, maar dan moest ik me maar liever nooit meer in de buurt van het Arendsnest wagen. Wat kon ik doen? Ik bood mijn verontschuldigingen aan en keerde met ze terug.’
9
Hij kreeg een paar dagen vrij, die hij gebruikte om zijn goede humeur te hervinden in het gezelschap van Leonce. Na zijn periode van opleiding en indoctrinatie kwam de winter en de gelegenheid tot het bedrijven van ouderwetse binnen- en buitensporten. Daarna werd hem opgedragen de geschiedenis van de toekomst van Wallis te herlezen, erover na te denken in het licht van wat hij gezien had, en eventuele vragen te bespreken met Waclaw Krasicki, die het meest belezen was van het toenmalige opperbevel van het garnizoen. De Sachem gaf toe dat hij verre van alwetend was. Maar hij had, tijdens expedities met steeds wisselende escortes, meer gezien dan wie ook. Hij had meer over de aarde gezworven en langs de levensloop van de planeet gereisd dan voor zijn ondergeschikten doenlijk was met het beperkte vervoer dat tot hun beschikking stond. Hij had vraaggesprekken en verhoren gehouden, wat anderen niet mochten omdat te veel van zulke activiteiten iemands argwaan konden wekken.
Hij wist dat het Arendsnest hier onder zijn leiding gedurende de twee volgende eeuwen zou blijven. Hij had zich zelf toen ontmoet, die hem vertelde hoe bevredigend Fase Een van het plan was uitgevoerd. In die tijd moesten de sterk gegroeide strijdkrachten die men hem had laten zien uit dit fort geevacueerd worden. De kernen van een herboren beschaving verspreidden zich over heel Amerika, de Maurai waren overal en een rijk als het zijne kon zich noch langer isoleren, noch de schijn ophouden dat er niets bijzonders met de leiders aan de hand was.
In de toekomst was een nieuwe basis gebouwd. Hij bracht er een bezoek aan en zag dat deze totaal niet op de oude leek. Hier waren nieuwe materialen, slanke, meestal ondergrondse constructies die een plaats boden aan geavanceerde machines, automatisering en een thermonucleaire energiecentrale.
Dit was in de periode van opstand tegen de Maurai. Zij waren er uiteindelijk niet in geslaagd het reusachtig gevarieerde geheel van de mensheid tot hun filosofie te bekeren. Twijfels, ontevredenheid en rebellie onder hun eigen bevolking leidden tot weifelend optreden in de buitenlandse politiek. Een opstandige natie ontwikkelde opnieuw de atoom-energie centrale en deed geen pogingen dat geheim te houden. Oude landen en bondgenootschappen vielen uiteen, nieuwe werden in onrust geboren.
‘Het zal altijd noodzakelijk zijn dat we geduldig, gevat en stoutmoedig zijn,’ schreef Wallis. ‘Wij zullen veel meer middelen tot onze beschikking hebben dan in Fase Een en veel meer vaardigheid om ze toe te passen. Daar is bij inbegrepen het gebruik van tijdreizen als middel om de grootte van een strijdkracht te vermenigvuldigen doordat iedere man snelle sprongen maakt totdat de tegenstander overspoeld is. Maar ik ben mij er wel van bewust dat dit soort zaken aan beperkingen is gebonden en risico’s meebrengt. In geen geval kunnen we de hoop koesteren dat wij de wereld snel over kunnen nemen. Een rijk dat duizenden jaren stand moet houden, is niet in een dag opgebouwd.’
Zou Fase Twee zo eindigen: met een planeet waarop de samenleving overwegend een plattelandskarakter had, ten einde de heerschappij onaantastbaar te maken van de mensen van het arendsnest met hun door hen zelf ontwikkelde sprookjesachtige machines? Wallis geloofde erin. Hij geloofde dat Fase Drie zou bestaan uit het heilzaam omvormen van die samenleving door haar nieuwe meesters, en in de creatie van een heel nieuw soort mens. Zeer ver in de toekomst reizend, had hij een glimp opgevangen van onbeschrijfelijke wonderen.
Maar hij leek wat vaag in dit gedeelte van het boek. Het was verschrikkelijk moeilijk om precieze inlichtingen te verzamelen. Hij was van plan ermee door te gaan, maar dan meer en meer bij volmacht. Over het algemeen, erkende hij, zou zijn tijd van leven besteed worden aan Fase Een. Zijn eigen ik die hij aan het einde daarvan ontmoette, was een bejaard man.
‘Laten wij er tevreden mee zijn dat wij Gods werktuigen voor de verlossing zijn,’ schreef hij. ‘Doch zij die dat wensen mogen in hun hart hoop koesteren. Is het niet mogelijk dat de wetenschap eindelijk een manier zal vinden om de ouden weer jong te maken, het lichaam onsterfelijk? Dan zal, ik twijfel er niet aan, tijdreizen begrepen worden, misschien zelfs de gewoonste zaak van de wereld zijn. Zal die schitterende toekomst niet terugkeren en ons, die aan de wieg gestaan hebben, opsporen, en ons onze beloning geven?’ Havig perste zijn lippen op elkaar. Hij dacht: ‘Ik heb gezien wat er gebeurt wanneer je probeert de mens in het keurslijf van een ideologie te persen.’ Maar later dacht hij: ‘Dit is voor velerlei uitleg vatbaar. Het is denkbaar dat we uiteindelijk eerder leraren dan meesters moeten zijn.’ En ten slotte: ‘Ik wacht nog maar even af. Als ik niet bij hem in dienst wil blijven, lijkt mij het enige alternatief dat ik mijn gave ongebruikt laat en mijn leven als een nietsnut vergooi.’