Выбрать главу

‘Dank U, Kyrios Hauk,’ zei Doukas Manasses. ‘Het is erg hoffelijk van u om het uitzicht te prijzen. Zijn manier van doen suggereerde dat hij verbaasd was dat een Frank bewondering kon opbrengen voor iets Grieks. Maar Hauk Thomasson was dan ook geen echte Frank of Engelsman, hij stamde uit een noordelijker koninkrijk. ‘Minder hoffelijk dan u, die het mij heeft laten zien,’ antwoordde Havig.

Ze bogen naar elkaar. De Byzantijnen waren in hun hart geen stijf volk — naast hun hartstochtelijke religie en schoonheidszin hadden ze evenveel aangeboren energie en levenslust als Levantijnen in welk tijdperk dan ook — maar hun hogere standen hechtten waarde aan goede omgangsvormen.

‘U gaf blijk van belangstelling,’ zei Doukas. Hij was een knappe man met een grijze baard en bijziende ogen. Zijn tengere gestalte leek verloren te gaan in het gebruikelijke witte opperkleed. ‘Ik merkte alleen maar op, Kyrios, dat een zaak die zulke smaakvolle artikelen vervaardigt, ook omringd moet zijn met inspiratiebronnen.’ Het was makkelijk genoeg om poolshoogte te nemen in openbare gebouwen. Maar de enige manier om erachter te komen waar de rijkdommen zaten die in particuliere handen waren, was ergens naar binnen stappen, vertellen datje een geschenk zocht om mee naar huis te nemen en de collectie bestuderen. Nou, dat mocht gezegd, Doukas en zijn leerlingen leverden voortreffelijk werk.

‘U bent te vriendelijk,’ mompelde de goudsmid. ‘Maar ik heb toch het gevoel dat wij, Romeinen, ons meer zouden moeten richten op Gods schepping — al het goede komt immers van Hem — en minder op conventionele onderwerpen.’

‘Zoals dit?’ Havig wees op een bloeiende wilde appelboom die in een grote pot stond.

Doukas glimlachte. ‘Die is voor mijn dochter. Ze houdt van bloemen en we kunnen haar niet iedere dag mee naar buiten nemen.’ Vrouwen genoten hoog aanzien en hun rechten waren op vele manieren wettelijk beschermd. Maar misschien voelde Doukas dat hij zijn bezoeker een nadere verklaring schuldig was. ‘Misschien verwennen we haar te veel, Anna en ik. Maar ze is ons enige kind. Ik ben al eerder getrouwd geweest, maar de zoons van Eudoxia, zaliger nagedachtenis, zijn al volwassen. Xenia is Anna’s eerste en mijn enige dochter.’

In een opwelling voegde hij eraan toe: ‘Kyrios Hauk, denk niet dat ik vrijpostig ben. Maar ik heb belangstelling voor een ons goedgezinde vreemdeling uit zo’n ver land. Het is lang geleden dat velen uit uw streken deel uitmaakten van de Varangiaanse Garde. Ik zou wel eens op mijn gemak willen praten. Zou u ons de eer willen aandoen de avondmaaltijd bij ons thuis te willen gebruiken?’

‘Wel — heel graag.’ Havig vond het een zeldzame gelegenheid om achter een paar dingen te komen. De Byzantijnse handel en nijverheid was georganiseerd in besloten gilden, die onder leiding stonden van de prefect. Omdat deze man een goede naam had in zijn beroep, kon hij hem waarschijnlijk veel over zijn collega’s en andere handelslieden vertellen. ‘Het zou mij een groot genoegen zijn.’

‘Hebt u er bezwaar tegen als mijn vrouw en mijn kind bij de maaltijd aanwezig zijn?’ vroeg Doukas verlegen. ‘Zij zullen ons niet storen en graag naar u luisteren. Vergeef mij mijn trots, maar Xenia is pas vijf en leert al lezen.’

Zij was een uitzonderlijk mooi kind.

Het jaar daarop keerde Hauk Thomasson terug en vertelde de goudsmid dat hij een betrekking had aangenomen bij een firma in Athene. Griekenland was een onderdeel van het rijk en dat zou zo blijven tot aan de catastrofe; er werd nu zoveel handel gedreven door buitenlanders, dat zijn verhaal geen opzien baarde. Zijn werk bracht hem dikwijls in Constantinopel. Hij was blij dat hij de gelegenheid kreeg de kennismaking te hernieuwen en hij hoopte dat de dochter van Doukas Manasses een klein geschenk zou willen aannemen. ‘Athene!’ fluisterde de goudsmid. ‘U verblijft in het hart van Hellas?’ Hij tilde zijn handen omhoog en legde ze op de schouders van zijn gast. De tranen stonden in zijn ogen. ‘Wat heerlijk voor u! Die tempels te zien is de droom van mijn leven … De Heer vergeve mij, maar ik zou ze liever zien dan het Heilige Land.’ Xenia nam het speelgoed dankbaar aan. Tijdens de maaltijd en daarna luisterde zij verrukt, totdat haar kinderjuf haar naar bed stuurde. Ze was een lief jong ding, vond Havig, pienter ook en niet verwend, hoewel Anna waarschijnlijk geen kinderen meer zou krijgen. Hij amuseerde zich ook. Het gezelschap van een gevoelig, beschaafd en opmerkzaam mens is in elke tijd een genoegen. Zijn opdracht verloor, tijdelijk althans, iets van het karakter van een nachtmerrie. In werkelijkheid maakte hij eenvoudig sprongetjes vooruit in de tijd. Hij moest van tijd tot tijd controleren of zijn gegevens niet verouderd waren. Tegelijkertijd kon hij zo meer aanwijzingen verzamelen en meer vragen stellen dan bij een bezoek mogelijk was geweest. Maar — vroeg hij zich een paar kalenderjaren later af — ging hij niet grondiger te werk dan nodig was? Moest hij de familie Manasses werkelijk zo vaak opzoeken, bevriend met ze raken, dagjes met ze uitgaan, ze te eten uitnodigen en een dagje met ze gaan varen op een gehuurde plezierboot? Hij overschreed zijn budget … Ach wat. Hij kon zich bedruipen door weddenschappen af te sluiten met zijn voorkennis van wat er in het Hippodroom ging gebeuren. Een zelfstandig werkende agent had een grote vrijheid van handelen. Hij voelde zich schuldig omdat hij zijn vrienden bedroog. Maar het kon niet anders. Zijn enige bedoeling was hen te redden.

Xenia had een nogal hoog stemmetje, maar wanneer Havig haar hoorde moest hij altijd aan zangvogels denken. Dat was zo geweest vanaf het ogenblik dat zij voor het eerst haar verlegenheid overwon en in zijn aanwezigheid lachte. Van toen af aan babbelde ze met hem zo vaak haar ouders dat toestonden en vaker wanneer die niet keken. Zij was zo slank als riet. Hij had nog nooit iemand gezien die zich zo elegant bewoog; en wanneer het decorum dat toeliet, dansten haar voeten. Haar ravenzwarte, volle, opgestoken haar leek te zwaar voor haar tere hals. Ze had een smetteloze blanke huid, een ovaal gezicht met een wipneusje en een altijd iets openstaande mond. Haar ogen vielen het meest op: groot, donker glanzend en omringd door zware wimpers. Die ogen kunnen ook elders aanschouwd worden, op de mozaieken van Ravenna en bij Keizerin Theodora de Grote; vergeten kan men ze nooit.

Het was een vreemde gewaarwording haar te ontmoeten met tussenpozen van maanden, die voor Havig slechts uren of dagen waren. Iedere keer was ze op verbijsterende manier gegroeid. Met ontzag begon hij besef te krijgen van de onmetelijke rivier waarin hij kon zwemmen, maar waarop zij slechts meegevoerd kon worden van duisternis naar duisternis.

Het huis was gebouwd rondom een binnenplaats waar bloemen en sinaasappels groeiden en een fontein klaterde. Trots toonde Doukas Havig zijn laatste aanwinst: op een voetstuk in een van de hoeken stond een buste van Constantijn, die Rome bekeerd had en naar wie Nieuw Rome genoemd was. ‘Naar het leven, daar ben ik zeker van,’ zei hij. ‘In die tijd was de beeldhouwkunst over haar hoogtepunt heen, maar let eens op die gebiedende, stijf gesloten lippen …’ De negenjarige Xenia giechelde. ‘Wat is er, liefje?’ vroeg haar vader. ‘Niets, echt niet.’ Maar ze kon niet ophouden met giechelen. ‘Nee, vertel het maar. Ik zal niet boos zijn.

‘Hij … hij wil iets belangrijks zeggen en hij moet een boer laten!’

‘Bij Bacchus,’ riep Havig uit, ‘ze heeft gelijk!’

Doukas moest zich even inhouden, maar deelde weldra in hun plezier.

‘Alsjeblieft, Hauk, wil je met ons mee naar de kerk? Je weet niet hoe mooi het is als het gezang, de wierook en de kaarsvlammen opstijgen naar Christus Pantocrator.’

Ze was elf en had het hart vol van God.

‘Nee, het spijt me,’ zei Havig. ‘Je weet dat ik katholiek ben.’

,De heiligen vinden het niet erg. Ik heb het aan Vader en Moeder gevraagd en die vinden het ook niet erg. We kunnen zo nodig zeggen dat je een Rus bent. Ik doe wel voor wat je doen moet.’ Zij trok hem aan zijn hand. ‘Kom nou!’