Hij gaf toe, maar hij was er niet zeker van of ze hem wilde bekeren of dat ze iets schitterends wilde delen met haar lievelingsoom.
‘Maar het is veel te mooi!’ Ze barstte in tranen uit en hield het geschenk voor haar dertiende verjaardag stijf vast voordat ze het liet zien. ‘Vader, moeder, kijk eens wat ik van Hauk gekregen heb. Dit boek met de toneelstukken van Euripides — allemaal voor mij!’ Toen ze weg was om zich te verkleden voor een bescheiden feestdiner, zei Doukas: ‘Dat was een koninklijk geschenk. Niet alleen vanwege de kosten van het laten overschrijven en het inbinden, maar ook om het idee.’
‘Ik wist dat zij evenveel van de klassieken hield als u,’ antwoordde de reiziger.
‘Vergeef me,’ zei haar moeder Anna. ‘Maar is Euripides niet al te sombere leeskost voor haar leeftijd?’
‘Dit zijn sombere tijden,’ antwoordde Havig en hij kon niet langer blijdschap voorwenden. ‘Deze tragische regels kunnen haar misschien de kracht geven haar lot te aanvaarden.’ Hij wendde zich tot de goudsmid. ‘Doukas, ik zeg het nogmaals, ik zweer je dat ik via mijn connecties weet dat op dit ogenblik de Venetianen onderhandelen met andere Frankische heersers …’
‘Dat heb je al gezegd.’ De goudsmid knikte. Zijn haar en baard waren bijna wit.
‘Het is nog niet te laat om jezelf en je familie in veiligheid te brengen. Ik zal je helpen.’
‘Waar is het veiliger dan achter deze muren, waar geen binnendringer ooit een bres in heeft kunnen slaan? En waar ben ik veiliger voor honger en armoe wanneer ik mijn zaak opgeef? Wat zouden mijn leerlingen en bedienden moeten beginnen? Zij kunnen niet weg. Nee, goede oude vriend, voorzichtigheid en plicht gebieden mij hier te blijven en op God te vertrouwen.’ Hij glimlachte verdrietig. ‘Zei ik ‘oud’? Het lijkt wel of je nooit verandert. Maar je bent in de kracht van je leven, natuurlijk.’
Havig zuchtte. ‘Ik denk dat ik voorlopig niet in Constantinopel kom. Onder de huidige omstandigheden willen mijn werkgevers … Wees voorzichtig, gedraag je onopvallend, verberg je kostbaarheden en blijf zoveel mogelijk binnen; ’s nachts altijd. Ik ken de Franken.’
‘Wel, ik zal je advies in gedachten houden, Hauk. Maar je gaat te ver. Dit is Nieuw Rome.’
Anna pakte hen beiden bij de arm. ‘Jullie mannen altijd met je politiek,’ zei ze. ‘Kijk eens wat vrolijker. Wij vieren feest vanwege Xenia’s verjaardag, of waren jullie dat vergeten?’
In een steeg aan de overkant van de straat maakte Havig een sprong tijdopwaarts om een onderzoek in te stellen naar de eerste bezettingsperiode. Er bleek niets ernstigs te gebeuren. Hij ging terug naar een gelukkiger jaar, zocht onderdak voor de nacht en dwong zichzelf tot een stevig maaclass="underline" een goed idee als het misschien spoedig op vechten aankomt.
Hij sprong vooruit, naar 12 april 1204.
Hij kon niet meer dan een waarnemer zijn gedurende de dagen en nachten van de plundering. Hem was uitdrukkelijk en niet ten onrechte bevolen. ‘Loop geen gevaar, tenzij dat onvermijdelijk is. Raak er onder geen voorwaarde in gemengd en tracht nooit de gang van zaken te beinvloeden. Betreed nooit een gebouw waarin gevochten wordt; daar staan zware straffen op. Wij willen je rapport en daarvoor moetje levend terugkeren.’
De vlammen van razende branden lekten omhoog. Een stekende rook dreef door de straten en de mensen scholen ineengedoken als ratten binnenshuis, of vluchtten als ratten naar buiten. Sommigen ontsnapten, maar duizenden werden door paarden vertrapt, neergeschoten, neergesabeld, geslagen, gemarteld, beroofd en verkracht door schreeuwende, bezwete en met bloed besmeurde mannen die zijden altaarkleden om hun schouders geslagen hadden waarop hun vlooien rondsprongen. Lijken met gapende wonden lagen in de goten die verstopt raakten door de stromen klonterend bloed. Vele lijken waren erg klein. Moeders kropen rond en gilden om hun kinderen, kinderen om hun moeders; de meeste vaders waren dood. In de kerken werden orthodoxe priesters gemarteld tot zij onthulden waar de schatkisten verborgen waren: meestal waren er geen en in dat geval was het een aardig tijdverdrijf hun baarden met olie te doordrenken en in brand te steken. Vrouwen, meisjes en nonnen van iedere leeftijd lagen snikkend te mompelen na door reeksen mannen onteerd te zijn. Er waren vindingrijkere vormen van vernedering denkbaar.
Een dronken hoer zat op de troon van de patriarch in de Hagia Sophia, terwijl op de altaren gedobbeld werd om de buit. De bronzen paarden van het Hippodroom werden weggesleept naar de kathedraal van San Marco in Venetie; kunstwerken, juwelen en gewijde voorwerpen zouden verstrooid worden over een heel werelddeel, maar zij zouden tenminste bewaard blijven. Veel meer werd omgesmolten en afgebroken vanwege de edele metalen en de edelstenen, of louter voor het plezier in brand gestoken of stukgeslagen. Zo ging veel klassieke kunst verloren en bijna alle klassieke literatuur die Constantinopel tot die tijd had weten te bewaren. Het was niet waar dat de Turken van 1453 daar verantwoordelijk voor waren. De Kruisvaarders waren hen voor geweest. Daarna volgde de grote stilte, slechts doorbroken door heimelijke snikken; en de stank, de ziektes en de honger. Op deze wijze vernietigde in het begin van de dertiende eeuw, die door katholieke apologeten het hoogtepunt van de beschaving genoemd wordt, het westerse christendom zijn oostelijke flank. Anderhalve eeuw later drongen de Turken Europa binnen, nadat zij Klein-Azie onder de voet gelopen hadden.
Hij maakte een sprong in de tijd.
Zijn plan was om terug te keren naar een veilig tijdstip, post te vatten op een vooraf bepaalde locatie en, met onderbrekingen in de normale tijd, in de toekomst te reizen gedurende de hele periode van de plundering, totdat hij- wist wat daar zou voorvallen. Wanneer hij een bende Franken ergens zag binnengaan, lette hij extra scherp op. Inde meeste gevallen wankelden zij, verzadigd van het martelen en moorden, na enige tijd weer naar buiten waarbij zij gevangenen die de buit moesten dragen voor zich uit schopten. Die gebouwen schreef hij af. Je kon het verleden of de toekomst niet veranderen, je kon alleen ontdekken welke gedeelten jou toebehoorden. Maar in sommige gevallen — het zouden er in vergelijking maar weinig zijn omdat de commando’s van het Arendsnest slechts enkele manmaanden aan dit karwei konden besteden — zag Havig dat plunderaars met schoten uit machinepistolen verjaagd werden en zo nodig neer gemaaid. Hij verlustigde zich niet in het schouwspel, maar hij voelde een kille voldoening wanneer hij de plaats van het gebeurde noteerde.
Daarvandaan sleepten de mannen van het Arendsnest, gekleed in de stijl van de veroveraars, hun buit weg. Het was onwaarschijnlijk dat ze temidden van deze verwarring de aandacht zouden trekken. Een schip lag gereed om de buit naar een veilige opslagplaats te brengen. Ze zouden goed voor de bewoners zorgen had Krasicki beloofd. Wat ze zouden doen, hing van de omstandigheden af. Sommige families hoefden ze alleen maar ongedeerd te laten, met genoeg geld om verder te leven. Anderen moesten elders gebracht worden en in de gelegenheid worden gesteld opnieuw te beginnen. Paradoxen hoefden niet gevreesd te worden. Het verhaal hoe echte heiligen — of duivels, vanuit het standpunt van de Franken — die en die gered hadden, zou enige tijd in de folklore voortleven, maar niet in de kronieken terechtkomen. De schrijvers van Constantinopel zouden de komende zevenenvijftig jaar erg voorzichtig moeten zijn, totdat Michael Paleologus een einde maakte aan het Latijnse koninkrijk en een schim van het oude keizerrijk stichtte. Tegen die tijd zouden anekdotes vergeten zijn.
Havig onderzocht de onmiddellijke gevolgen van de acties van deze agenten niet. Nog afgezien van het hem opgelegde verbod, was hij al overbelast. De dingen die hij zag, joegen hem dikwijls, huilend en overgevend, op de vlucht, terug in de tijd. Dan sliep hij tot hij de kracht had om verder te gaan.