Выбрать главу

Mijn werk is gedaan, Mendoza. Ik ben teruggekomen om persoonlijk een kijkje te nemen.’

‘Verboden! Smeer ‘m, dan praten we er later over of ik dit zal rapporteren.’

‘En als ik niet ga?’ Ondanks zijn zelfbeheersing klonk Havigs stem schril en bijtend. ‘Ik heb nu gezien wat ik niet ineens had mogen zien, maar geleidelijk, stukje bij beetje, totdat ik het zo vaak op een smerig akkoordje met mijn principes zou hebben gegooid dat het er niet langer toe doet. Ik zou er tot mijn nek aan toe inzitten en zelfmoord moeten plegen of net zo worden als jij.’

Mendoza haalde zijn schouders op, maar zijn machinepistool bleef op Havigs maag gericht. ‘Wat verwacht je dan? We gebruiken al het mensenmateriaal dat we kunnen vinden. Deze jongens zijn niet slechter dan de Kruisvaarders — dan de hele mensheid door de eeuwen heen. Of wel soms, Jack? Wees eens eerlijk.’

‘Dat zijn ze wel, omdat ze de macht bezitten op iedere tijd, op iedere plaats alles te doen wat ze maar willen zonder ooit bang te hoeven zijn voor wraak. Hoe brengen ze hun vakanties eigenlijk door? Zo krijg je de smaak voor moord en marteling wel te pakken.’

‘Luister …’

‘En Wallis en de rest van het stel proberen ze niet eens in de hand te houden!’

‘Havig, je zegt teveel. Verdwijn voordat ik je arresteer.’

‘Ze houden de waarheid voor die paar, die net als ik zijn, verborgen totdat we die rotsmoes geloven — dat de roeping van het Arendsnest veel te belangrijk is om tijd te besteden aan het afdwingen van gewone menselijkheid. Is het niet zo?’

‘Goed, dan, jongen. Je hebt meer dan genoeg gezegd. Je staat onder arrest. Je wordt onder escorte naar de toekomst gebracht en de zaak wordt aan de Sacham voorgelegd. Als je je goed gedraagt, loopt het misschien met een sisser af.’

Afgezien van het gesnik van Xenia die het hoofd van haar halfbewusteloze moeder in haar schoot hield, bleef het een ogenblik dood stil. Aller ogen waren op Havig gericht — die van Xenia en de rest van het huishouden, onder wie de veelbelovende Bardas, de begaafde Joannes, de oude Maria die Xenia’s kindermeisje was geweest — en die van Mendoza en Moriarty. De ogen van Hans straalden een dierlijke waakzaamheid uit, die van Coenraet verijdelde wellust.

Havig nam zijn besluit en haalde diep adem. Tegelijk nam hij de positie van iedere man en ieder wapen in het vertrek in zich op. Hij kwam zesvoudig over het hele vertrek verspreid te voorschijn. Terwijl hij opzij sprong, wierp hij zich een paar minuten in de tijd terug en schoot met getrokken pistool weer tijdopwaarts. Hij dook weer op naast Hans, het pistool knalde en het hoofd van de landsknecht spatte uit elkaar. Havig schoot tijdafwaarts en naar de andere kant van het vertrek.

Naderhand kon hij zich nauwelijks herinneren wat er gebeurd was, zo kort en hevig was het gevecht. De anderen konden hetzelfde met hem doen. Coenraet was niet zo snel van begrip en stierf. Moriarty verdween uit het gezicht toen Havig opdook. Mendoza’s machinepistool spuwde vuur en Havig sprong maar net op tijd vooruit in de tijd. Vaag zag hij Moriarty opdoemen. Hij onderbrak zijn sprong en toen de man helemaal verschenen was, schoot hij hem neer. Snel vluchtte hij tijdafwaarts van Mendoza weg.

Toen was Mendoza verdwenen. Om op adem te komen en zijn bezwete, trillende ledematen rust te gunnen, gleed Havig terug naar een nacht waarin de familie vredig onder Gods hoede sliep. Toen hij zich er eindelijk toe in staat voelde, keerde hij terug naar het strijdtoneel om een onderzoek in te stellen. Al kort na het begin van het gevecht was er geen spoor van Mendoza meer te bekennen. Die moest zich naar de verre toekomst begeven hebben om hulp te halen. Dat betekende dat er snel gehandeld moest worden. Havigs vrienden konden niet door de tijd reizen en de vijand was gehandicapt doordat deze zonder chronoloog moeilijk op het juiste moment zijn doelwit zou kunnen bereiken. Mensen van Arendsnest zouden op hun gevoel moeten afgaan, maar zouden er onder leiding van Mendoza niet veel naast zitten.

Havig keerde op een zo vroeg mogelijk tijdstip terug. Moriarty lag te trappelen van de pijn en jammerde van angst, net als de mannen buiten op straat, die hij wellicht had neergeschoten. De Byzantijnen zaten dicht op elkaar gekropen. Bardas was dood en twee anderen waren gewond in het kruisvuur.

‘Ik kom jullie redden,’ zei Havig. Ze staarden hem te midden van de stank van angstzweet en kruitdamp met glazige ogen onbegrijpend aan. Hij sloeg een kruisteken van rechts naar links op de Orthodoxe manier. ‘In naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. In naam van de Maagd Maria en Alle Heiligen. Kom onmiddellijk met me mee of u sterft.’

Hij hielp Xenia opstaan. Zij klemde zich aan hem vast en drukte haar hoofd tegen zijn borst. Hij streek door haar lange zwarte haar en herinnerde zich hoe hij zich als kind had vastgeklampt aan zijn vader toen die zijn dood tegemoet ging. Over haar schouder heen snauwde hij: ‘Joannes, Nicephorus, jullie zijn de sterkste, draag uw vrouwe Anna. De anderen helpen de gewonden.’ Hij barstte in het Engels uit: ‘Godverdomme, we moeten hier weg!’

Verdoofd gehoorzaamden ze. Op straat deed hij de mantel van een dode Kruisvaarder om. Van een ander lijk pakte hij het zwaard en gaf zijn ransel aan een bediende om te dragen. Hij verdeed geen tijd met het losgespen van de gordel en de schede; zo’n zwaard gaf aan dat iemand van zo hoge rang was dat zijn groepje niet lastig gevallen zou worden.

Een paar straten verder werd hij door duizeligheid overvallen. Hij moest met zijn hoofd tussen zijn knieen gaan zitten tot zijn krachten terugkeerden. Xenia knielde bezorgd voor hem neer. ‘Hauk,’ fluisterde ze schor, ‘wat is er aan de hand, lieve Hauk?’

‘We zijn veilig,’ zei hij uiteindelijk.

Voor onmiddellijk gevaar, tenminste. Hij nam aan dat het Arendsnest, als hij en de zijnen eenmaal in de menigte waren opgegaan, geen man jaren zou verknoeien met het doorzoeken van Constantinopel. Maar hij moest zijn eigen en hun toekomst nog veilig stellen. Met ijzige vastberadenheid stond hij op en ging hen voor op hun moeizame weg.

‘Ik liet ze in het klooster achter,’ vertelde hij me. ‘Het zat boordevol vluchtelingen, maar ik wist vooruit dat het aan de aandacht zou ontsnappen. In de loop van de volgende dagen, plaatselijke tijd, trof ik betere voorzieningen. Een eenvoudig maar onaangenaam karweitje. Ik beroofde een paar gewone Franken van hun buit en gaf die ten geschenke aan het klooster en later ook aan het nonnenklooster waar ik de vrouwen heenbracht. Dit gaf de mensen die ik daar bracht een streepje voor op de anderen, doordat de monniken en nonnen nu brood konden kopen om hun armen te voeden. ‘En die anderen dan?’ vroeg ik.

Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht. ‘Wat kon ik doen? Er waren er te veel.’

Ik greep hem bij de schouder. ‘Het zijn er altijd te veel, Jack.’

Hij zuchtte en zei met een glimlachje: ‘Bedankt, dok.’

Ik had mijn dagelijkse tabaksrantsoen al overschreden, maar het was laat en mijn zenuwen konden best wat hulp gebruiken. Ik haalde mijn pijp tevoorschijn en begon het stinkende schoonmaakritueel. ‘Wat heb je daarna gedaan?’

‘Ik ben teruggegaan naar de twintigste eeuw — naar een ander hotel — en heb veel geslapen. ‘En daarna … voor mijn Byzantijnen kon ik hun onmiddellijke toekomst niets doen. Ik had ze verteld dat ze er niet over mochten praten en dat ze moesten zeggen dat ze gewoon gevlucht waren. Het was een goeie gok dat ze zouden gehoorzamen nu ze door een ‘heilige’ uit handen van de ‘duivels’ gered waren. Maar als voorzorgsmaatregel vertelde ik ze niet waar ik de vrouwen heengebracht had. Verder was het gewoon de beste tactiek ze met rust te laten, omdat er toch geen vervoer beschikbaar was en ik niet wilde dat ze opvielen. De instellingen waar ze waren, konden beter voor ze zorgen dan ik.

‘Bovendien moest ik zorgen dat ik het zelf overleefde.’