Выбрать главу

Ik schraapte mijn pijp onnodig krachtig uit. ‘Ja natuurlijk,’ zei ik, ‘hoe heb je dat gedaan?’

Hij nam een slok. Hoewel hij niet dronken durfde te worden, werkte zo nu en dan wat Scotch kalmerend. ‘Ik wist wat de laatste datum was waarop ik in het openbaar J. F. Havig geweest was,’ vertelde hij me. ‘Dat was aan het begin van mijn verlof in 1965, op een bespreking met mijn makelaar. Ik was nog wel later opgedoken in normale tijd, zoals bij mijn reis naar Israel in 1969, maar dat was maar kort geweest. 1965 betekende het einde van mijn officiele bestaan als persona. Alles was in orde, vertelde de makelaar mij. Het leek me onmogelijk dat die hele gecompliceerde financiele instelling en de identiteit van de man gefingeerd waren. Dus tot op dat moment leidde ik een veilig bestaan.’

‘Dus voor dat tijdstip kon het Arendsnest je niet te grazen nemen? Waarom niet?’

‘Oh, ze zouden daarvoor kunnen opduiken en een of andere val uitzetten, maar die zou pas na die dag dicht kunnen slaan. Ik betwijfelde zelfs dat ze dat zouden proberen. Geen van hen, zeker het kader niet wist zo goed als ik de weg in de twintigste eeuw.’

‘Bedoel je dat een eenmaal vastgelegde gebeurtenis niet meer te veranderen is?’

Zijn lachje deed me rillen. ‘Ik denk dat dat voor alle gebeurtenissen opgaat,’ zei hij. ‘Ik weet zeker dat een tijdreiziger geen tegenstrijdigheden kan veroorzaken. Ik heb het geprobeerd en anderen ook, onder wie Wallis. Laat ik je een enkel persoonlijk voorbeeld geven. Als jonge man had ik eens het plan terug te gaan in de tijd, het verbod van mijn ‘oom’ te negeren en mijn vader te waarschuwen niet in dienst te gaan nadat ik hem had uitgelegd wat ik was.’

‘En?’ fluisterde ik.

‘Dok, herinner je je dat je me behandeld hebt voor een gebroken been?’

‘Ja, wacht eens, dat was. . .

‘Iemand was zo onvoorzichtig geweest een elektrisch snoer bovenaan een trap te laten liggen en daar ben ik over gestruikeld; een dag in persoonlijke tijd voordat ik het zou doen … Toen ik weer beter was en het opnieuw wilde proberen, kreeg ik een dringend telefoontje van mijn maatschappij om allerlei vervelende details te komen bespreken. Toen ik in Senlac terugkwam, had mijn moeder voorgoed met Birkelund gebroken en was mijn aanwezigheid vereist. Ik bekeek die twee onschuldige kinderen eens die zij en hij ter wereld hadden gebracht en er ging me een licht op. ‘Denk je dat God tussenbeide komt?’

‘Nee, nee. Logisch gezien is het gewoon onmogelijk om het verleden te veranderen, net zo min als een eenkleurige vlek tegelijkertijd rood en groen kan zijn. leder ogenblik in de tijd is het verleden van oneindig veel andere ogenblikken, dat spreekt vanzelf. Het patroon is. Onze pogingen er nu en dan van af te wijken, en de mislukking daarvan, maken er deel van uit.’

‘Zijn we dan marionetten?’

‘Dat zei ik niet, dok. Dat kan ik echt niet geloven. Ik denk dat onze vrije wil een onderdeel is van de hele opzet. Maar we doen er beter aan op het terrein van het ongekende te blijven, want daar ligt onze vrijheid.’

‘Zou er een overeenkomst zijn, met, eh, drugs bijvoorbeeld?’ vroeg ik me af. ‘Iemand kan weloverwogen en uit vrije wil een chemisch middel innemen, maar zolang het op zijn geest inwerkt, is hij niet echt vrij.’

‘Misschien wel.’ Havig bewoog zich onrustig in zijn stoel, tuurde in de nacht en nam nog een slokje van zijn whisky. ‘Luister eens, we hebben eigenlijk geen tijd voor filosofische beschouwingen. Wallis’ bloedhonden zitten achter me aan. Ze hebben mijn lucht nog niet opgevangen, maar blijven attent. Ze weten iets van mijn levensloop en kunnen steekproeven doen.’

‘Heb je me daarom de afgelopen jaren gemeden?’ vroeg ik.

‘Ja.’ Troostend legde hij,zijn hand om mij heen. ‘Zolang Kate nog leefde, begrijp je?’

Ik knikte zwijgend.

Haastig ging hij verder met de droge details van zijn verhaal. ‘Ik keerde terug naar New York op diezelfde dag in 1965, de laatste waar ik tamelijk zeker van was. Van daaruit trof ik mijn voorbereidingen. Dat kostte veel tijd. Ik moest er zeker van zijn dat wat ik deed zo moeilijk te achterhalen was, dat Wallis er vanaf zou zien er de nodige man jaren aan te besteden. Ik werkte met Zwitserse banken en een hele serie stromannen. Het resultaat was dat het vermogen van John Havig wijd verspreid werd op naam van een aantal personen en firma’s die ik in feite zelf ben. John Havig zelf, de publiciteitsschuwe playboy, legde aan zijn bankiers uit … dat doet er ook niet toe. Het was een verhaal dat erg riekte naar belastingontduiking maar dat het in werkelijkheid niet was. Ze waren blij dat ze hun handen in onschuld konden wassen en niets belangrijks wisten.’

‘Zoals je weet, verdween John Havig daarna stilletjes uit de circulatie. Omdat hij, afgezien van zijn moeder en zijn oude huisarts, geen intieme kennissen had in de twintigste eeuw, zou hij alleen door dezen gemist worden en hij kon van tijd tot tijd makkelijk een geruststellend briefje sturen.’

‘Voornamelijk briefkaarten,’ zei ik. ‘Je maakt me wel nieuwsgierig.’ Na een korte stilte: ‘Waar zat je?’

‘Nadat ik mijn spoor zo goed mogelijk had uitgewist,’ antwoordde hij, ‘ging ik terug naar Constantinopel.’

In het uitgebrande skelet van Nieuw Rome werd de orde weldra hersteld. Ten eerste hadden de troepen water en voedsel nodig en daarvoor waren arbeidskrachten en een burgerlijk bestuur vereist, wat betekende dat de bewoners niet langer als ongedierte behandeld konden worden. Later wenste Boudewijn van Vlaanderen, heerser over het gedeelte van het rijk waarin de stad lag, zijn onderdanen voor meer dan dat ten nutte te maken. Hij werd spoedig gevangengenomen tijdens de oorlog tegen de Bulgaren en stierf in de gevangenis, maar zijn broer en opvolger Hendrik I huldigde dezelfde opvatting. Een Latijnse koning kon de Grieken onderdrukken, ze uitknijpen, vernederen, met belastingheffingen tot de bedelstaf brengen en dwingen tot corveediensten voor zijn legers, maar in ruil hiervoor moest hij hun een zekere mate van veiligheid bieden. Hoewel Xenia slechts te gast was, waren de regels in het nonnenklooster streng. Ze ontmoette Havig in een somber en kil vertrek onder de afkeurende blikken van een zuster. Ze was gekleed in een ruw, bruin wollen habijt met kap en sluier en mocht haar mannelijke bezoeker niet aanraken, laat staan hem om de hals vliegen, hoe rijkelijk hij het klooster ook bedacht had. Maar hij zag de ogen van de mozaieken van Ravenna en haar kleding kon niet verhullen hoe zij gegroeid was en hoe vrouwelijk haar figuur werd, en haar stem herinnerde hem aan het gezang van de vogels als hij met haar en haar vader de natuur introk …

‘Oh, Hauk, lieve Hauk!’ Ze deinsde terug, sloeg een kruis en stamelde: ‘Ik … vraag uw vergiffenis, G-gezegende.’

De oude non fronste en deed een stap naar hen toe. Havig zwaaide wild met zijn armen. ‘Nee, nee, Xenia!’ riep hij uit. Ik ben net zo sterfelijk als jij. Ik zweer erop. Er zijn die dag vreemde dingen gebeurd. Misschien kan ik het je later uitleggen. Maar geloof me, i ben een gewoon mens.’

Dat deed haar in tranen uitbarsten, maar niet van teleurstelling. ‘Ik; ik ben zo blij. Ik bedoel … je gaat naar de hemel wanneer je sterft, maar …’

Vandaag was hij niet een van haar stijve, strenge Byzantijnse heiligen.

‘Hoe is het met je moeder?’ vroeg Havig.

Hij kon haar nauwelijks verstaan: ‘Ze … heeft de sluier aangenomen. Ze smeekt me dat ook te doen.’ Ze wrong zich in de handen en keek hem angstig aan. ‘Moet ik het doen? Ik heb op jou gewacht om het me te vertellen. ..’

‘Begrijp me niet verkeerd, dok,’ zei Havig. ‘De zusters bedoelden het goed. Maar hun regels waren streng, vooral als je hun onzekere positie in aanmerking neemt nu de geestelijke en wereldlijke overheid katholiek was. Zij hield van haar God en boeken hadden altijd veel voor haar betekend. Maar ze was doordrongen van de geest van de klassieke oudheid zoals zij droomde dat die geweest was, en ik had nooit de moed om haar teleur te stellen. En haar opvoeding en mijn invloed hadden haar belangstelling al vroeg op de wereld gericht.