Выбрать главу

Ik zat in mijn eentje een boek te lezen in mijn huisje in Senlac. Het was een onbewolkte, bitterkoude avond in November 1969. IJsbloemen zaten op de ruiten. Een symfonie van Mozart klonk uit de platenspeler, de verzen van Yeats lagen op mijn schoot, een glas met twee vingers Scotch stond op de tafel naast mijn luie stoel en zo nu en dan schoot me een herinnering te binnen die me deed glimlachen. Het was een fijne avond voor een oude man.

Knokkels bonkten op de deur. Ik zei een onwelvoeglijk woord, kwam moeizaam overeind en verzon een uitvlucht terwijl ik naar de deur liep. Mijn humeur werd er niet beter op toen Fiddlesticks tussen mijn enkels door glipte en me bijna liet struikelen. Ik had die rot kat alleen maar gehouden omdat hij van Kate geweest was. Toen zij stierf was hij pas een paar weken oud, nu liep hij zelf tegen zijn einde.

Toen ik de deur opende, stroomde de winter naar binnen. De grond was niet besneeuwd, maar hard bevroren. Een man stond voor me, rillend in een te dunne overjas. Hij was van middelmatige lengte, slank, blond en zijn gezicht had scherpe trekken. Zijn leeftijd was moeilijk te schatten, maar hij had diepe lijnen in zijn gezicht.

Ik had hem in geen vijf jaar gezien, maar mijn herinnering was niet vervaagd: ‘Jack!’ riep ik uit.

Hij kwam binnen, sloot de deur achter zich en zei met lage, haperende stem: ‘Dok, je moet me helpen. Mijn vrouw ligt op sterven.’

12

‘Rillingen, koorts, pijn in de borst, kleverig roodachtig slijm, hoesten … ja, longontsteking, zo te horen. Die hoofdpijn, rugpijn en stijve nek zijn zorgwekkend. Kon wel eens beginnende meningitis zijn.

Havig zat met een van angst vertrokken gezicht op het puntje van zijn stoel en smeekte: ‘Wat moet ik doen? Antibiotica …’

‘Ja, ja. Ik ben er niet verrukt van dat ik een recept moet uitschrijven voor een patient die ik nooit te zien zal krijgen en dat de behandeling door een leek geschiedt. Ik zou er de voorkeur aan geven haar in een zuurstoftent te leggen.’

‘Ik zou …’ begon hij en zeeg moedeloos ineen. ‘Nee, een zuurstofcilinder weegt veel te veel.’

‘Ze is nog jong,’ troostte ik hem. ‘Streptomycine helpt haar er wel weer bovenop.’ Ik klopte hem op zijn gebogen schouders. ‘Maak je niet ongerust. Je hebt de tijd; je kunt terugkeren naar het moment dat je bij haar bent weggegaan.’

‘Daar ben ik nog niet zo zeker van,’ fluisterde hij.

Toen vertelde hij me alles wat er gebeurd was.

In de loop van zijn verhaal sloeg de schrik mij om het hart en ik flapte mijn bekentenis eruit. Meer dan tien jaar geleden had ik een gesprek gehad met een schrijver uit Californie. Ik had niet kunnen nalaten te zinspelen op wat Havig had opgevangen tijdens zijn eerste reizen naar dat tijdperk. Die beschaving intrigeerde me, hoe weinig ik er ook van wist; ik dacht dat hij, getraind als hij was in speculatief denken, sommige raadsels en paradoxen zou kunnen ophelderen. Onnodig te zeggen dat ik het deed voorkomen alsof het louter spelen met gedachten was. Toen hij mijn toestemming vroeg om er in een paar verhalen gebruik van te maken, zag ik geen reden die te weigeren.

‘Ze zijn uitgegeven,’ zei ik diep ongelukkig. ‘in een ervan heeft hij zelfs voorspeld wat jij later zou ontdekken, namelijk dat de Maurai een heimelijke poging om een atoomreactor te bouwen zouden saboteren. Wat gebeurt er als een agent van het Arendsnest ze in handen krijgt?’

‘Heb je hier een exemplaar?’ vroeg Havig.

Dat had ik en hij las het snel door. Dat luchtte hem wat op en zijn trekken ontspanden zich. ‘Ik geloof niet dat we ons zorgen hoeven te maken,’ zei hij. ‘Hij heeft de namen en sommige onderdelen veranderd. De hiaten in wat je hem verteld hebt, heeft hij vaker fout dan goed ingevuld. Als iemand die de toekomst kent dit leest, zal hij op zijn hoogst denken dat het een schot naast de roos is, zoals in science fiction wel meer voorkomt.’ Hij lachte zenuwachtig. ‘Als je honderd keer schiet, is het altijd wel een keer raak, weet je? Maar ik betwijfel of ze gelezen worden. Deze verhalen hadden geen grote oplage en waren weer snel vergeten. Tijd-agenten zouden nooit proberen alles door te nemen wat gedrukt werd, en die van Wallis zeker niet.’

‘Eigenlijk stelt het me gerust. Ik denk dat ik me te veel zorgen gemaakt heb. Er is jou en dat familielid van je nog niets overkomen. Ze hebben je ongetwijfeld nagetrokken en je laten gaan omdat je voor mijn volwassen ik niet van belang bent. Dat is de voornaamste reden waarom ik na mijn laatste bezoek zo’n lange tijd heb laten verlopen, dok, — jouw veiligheid. En die andere Anderson — ach, die heb ik nog nooit ontmoet. Die is een kennis van een kennis.’

Hij zweeg even en zei toen grimmig: ‘Ze hebben niet eens geprobeerd me via mijn moeder te treffen of me door haar in de val te laten lopen. Dat zullen ze wel te voor de hand liggend vinden, of te riskant omdat ze met deze tijd niet vertrouwd zijn. Wees voorzichtig en er overkomt je niets. Maar je moet me helpen!’ De nacht werd al grauw van het ochtendlicht toen ik hem vroeg: ‘Waarom kom je bij mij? De Maurai hebben vast veel modernere medicijnen.’

‘Ja, maar veel te modern en bijna allemaal preventief. Ze beschouwen medicijnen als eerste hulp. Dus voor zover ik het kan bekijken, zijn ze net zo goed als de jouwe in Xenia’s geval.’

Ik streek over mijn kin. De harde stoppels maakten een schrapend geluid. ‘Ik heb altijd wel gedacht dat er een natuurlijke grens bestaat voor chemotherapie,’ merkte ik op. ‘Ik zou verdomme wel eens willen weten wat ze tegen virusziekten doen!’

Havig kwam in beweging. ‘Geef me de ampullen en een injectiespuit en ik ga ervandoor.’

‘Kalm aan,’ beval ik. ‘Denk eraan dat ik niet meer praktiseer en hier geen krachtige medicijnen meer heb. We moeten wachten tot de apotheek opengaat. Nee! je maakt geen tijdsprong naar dat tijdstip. Ik wil nog even nadenken en wat naslaan. Misschien is een ander antibioticum wenselijk. Streptomycine kan neveneffecten hebben die jij niet kunt behandelen. Bovendien moet je het een en ander leren. Ik wed dat je nog nooit een injectie gegeven hebt, laat staan een herstellende patient hebt verzorgd. En eerst nemen we onze laatste dosis Scotch en gaan we een paar uurtjes dutten.’

‘Het Arendsnest …’

‘Kalm aan,’ zei ik nogmaals tot de verwilderde man in wie ik de wanhopige jongen herkende. ‘Je hebt net uitgemaakt dat die bandieten geen belangstelling voor me hebben. Als ze van je aankomst hier op dit tijdstip op de hoogte zijn, dan waren ze er al geweest om je te grijpen. Waar of niet?’

Hij knikte langzaam. ‘Da’s waar.’

‘Ik begrijp dat je je zorgen maakt, maar ik had liever dat je me eerder geraadpleegd had over de ziekte van je vrouw.’

‘Ik niet soms? Eerst dacht ik dat ze alleen maar een zware kou had.

Ze zijn taaier dan wij vandaag. Kinderen sterven als vliegen. Ouders investeren niet zo veel liefde in baby’s als wij, tenminste niet voor ze een jaar of twee zijn. Maar als ze die eerste twee jaar overleven, hebben ze een goede kans over hun latere ziektes heen te komen. Hoewel ze zich al lang niet lekker voelde, is Xenia pas eergisterenavond naar bed gegaan …’Hij kon zijn zin niet afmaken. ‘Heb je in haar toekomst gekeken?’ vroeg ik. Zijn roodomrande ogen zochten de mijne en hij zei vermoeid: ‘Nee,’ dat durfde ik niet.’

1k zal ook nooit weten of zijn angst om het tijdstip van Xenia’s dood vooruit te weten, gegrond was. Behield hij door zijn onwetendheid zijn vrijheid, of slechts een illusie van vrijheid? Ik weet alleen maar dat hij een paar dagen bij mij bleef om uit te rusten en te leren hoe hij zijn vrouw hulp moest bieden. Daarna nam hij afscheid; geen van beiden wisten we of we elkaar ooit terug zouden zien. Hij reed in zijn huurauto naar het vliegveld en vloog naar Istanbul. Daar spoedde hij zich naar het verleden met wat ik hem had gegeven, en werd hij gevangen genomen door de mannen van het Arendsnest.

Ook in het jaar 1213 was het november. Havig had die maand in 1969 uitgekozen, omdat hij wist dat het guur weer zou zijn en zijn vijanden daarom waarschijnlijk niet bij mijn huisje op wacht zouden staan. Aan de Gouden Hoorn was het niet zulk bar weer. Maar er woei een koude wind vanuit Rusland die van boven de Zwarte Zee regen had meegevoerd. Om zich tegen de kou te beschermen, waren er slechts houtskoolkomforen: verwarmingsovens waren in die magere jaren voor dat klimaat te duur. De tengere Xenia lag dag in dag uit te rillen totdat de bacterien haar longen begonnen aan te tasten. Zowel in plaats als tijd veranderde Havig herhaaldelijk van basis in Istanbul. Als extra veiligheidsmaatregel was die altijd gevestigd op de andere oever van de zee-engte. Daarom moest hij met een krakend pontje de Gouden Hoorn oversteken voor hij zich door vrijwel verlaten straten huiswaarts kon begeven. Met zijn linkerhand droeg hij de chronoloog, in zijn rechterhand was een plat etui geklemd dat, het leven van zijn vrouw moest redden. Er viel wat regen uit de laaghangende wolken en de mist doordrenkte zijn kleren. Zijn voetstappen weerklonken hol op de glibberige straatkeien. Hij zou een kwartier weg geweest zijn als hij bij Xenia terugkwam. Hoewel het pas drie uur in de middag was, werd het al donker.