De deur was gesloten de luiken vergrendeld. Door de kieren scheen flauwtjes het licht van een lamp. Hij klopte aan in de verwachting dat het dienstmeisje — hoe heette zij ook alweer? Eulalia? — de klink zou lichten en hem mompelend zou binnenlaten. Ze zou verbaasd zijn dat hij zo snel terug was, maar daar gaf hij geen donder om.
De deurhengsels kraakten en een man gekleed in een Byzantijnse toga verscheen in de deuropening. Hij omklemde een reusachtig jachtgeweer. ‘Beweeg je niet, Havig,’ zei hij in het Engels. ‘Probeer niet te vluchten. Vergeet niet datje vrouw in onze macht is.’
Met uitzondering van een icoon van de Heilige Maagd, was hun slaapvertrek vrolijk ingericht met muurschilderingen van bloemen en dieren. Het had iets onbetamelijks dat boven Xenia’s bed een lammetje dartelde, zo mager en uitgeteerd lag zij erbij. Haar huid spande strak om haar tengere leden en haar gebarsten lippen kleefden aan elkaar.- Alleen haar haar, dat los over haar borsten lag, en haar grote verschrikte ogen glansden nog.
De man in Oost-Romeinse vermomming — Havig kende hem niet — hield zijn linkerarm in een geroutineerde greep. Juan Mendoza had zijn rechterarm vast en oefende grijnzend druk uit op zijn elleboog. Hij was in westerse stijl gekleed, net als Waclaw Krasicki, die naast het bed stond.
‘Waar zijn de bedienden?’ vroeg Havig dof.
‘Doodgeschoten,’ zei Mendoza.
Wat …?
‘Ze wisten niet wat een geweer was, dus konden we ze er niet mee bedreigen. We wilden niet dat je door dat gekrijs gealarmeerd zou worden. Hou je bek.’
Het schokkende nieuws van hun dood en de hoop dat de kinderen gespaard waren en in een weeshuis konden worden opgenomen, troffen Havig als een verdovende slag. Xenia hoestte hartverscheurend. ‘Nauk,’ kreunde ze. ‘Nee, Jon, Jon …’ Krachteloos strekte ze haar handen naar hem uit, maar hij moest machteloos toezien. Krasicki’s brede gezicht was zichtbaar ouder geworden. Hij moest jaren van zijn leven besteed hebben aan het begaan van wandaden, zowel in het verleden als in de toekomst. Hij zei met ijzige voldoening: ‘Misschien interesseert het je te weten hoe lang en hard we hebben moeten werken om je op te sporen. Je hebt ons een hoop gekost, Havig.’
‘Waarom … al die moeite?’ kon de gevangene uitbrengen.
‘Je dacht toch niet dat we je met rust konden laten, wel? Het is niet alleen dat je een paar van ons vermoord hebt, maar je bent ook slim en daardoor gevaarlijk. Ik heb me persoonlijk belast met dit karwei.’
,Wat hebben ze me overschat,’ dacht Havig somber.
,We moeten weten wat je hebt uitgespookt,’ vervolgde Krasicki. ‘Ik raad je aan om mee te werken.’
‘Hoe hebben jullie …?’
‘Een hoop speurwerk. We gingen er vanuit, gelet op wat je gedaan had, dat deze Griekse familie je na aan het hart lag en datje contact met ze zou houden. Je hebt je sporen goed uitgewist, dat moet ik toegeven. Maar, gezien onze beperkte mankracht en de problemen die het werken hier met zich meebrengt, hoef je je niet op de borst te kloppen voor die vijf jaar die je je gang kon gaan. Dat we dit moment kozen om toe te slaan, ligt nogal voor de hand. De hele buurt weet dat je vrouw ernstig ziek is. We wachtten tot je naar buiten kwam en we wisten dat je gauw terug zou komen.’ Hij wierp een blik op Xenia. ‘En je werkt mee, niet?’
Er voer een huivering door haar heen en ze hoestte blaffend, zoals eens een hond geblaft had toen haar vader vermoord werd. Het slijm dat zij opgaf was rood van het bloed. ‘Jezus Christus!’ gilde Havig. ‘Laat me los! Laat me haar helpen!’
‘Wie zijn dat, Jon?’ zei ze smekend. ‘Wat willen ze?’ Waar blijft je beschermheilige?’
‘Daar komt nog bij dat Pat Moriarty een vriend van me was,’ zei Mendoza, terwijl hij zo hard aan Havigs pols trok dat zijn elleboog bijna brak.
Door de folterende pijn heen hoorde hij Krasicki zeggen: ‘Als je met ons meegaat en geen moeilijkheden maakt, laten we haar met rust. Dan geef ik haar zelfs een injectie met dat spul dat je hebt opgehaald.’
‘Dat is … niet genoeg … alsjeblieft …’
‘Meer krijgt ze niet. We hebben al genoeg man jaren aan je verspild. Of wil je liever dat we haar armen breken?’ Havig zakte in elkaar en begon te huilen.
Krasicki hield zijn belofte, maar hij duwde de naald er zo onhandig in dat Xenia het uitschreeuwde van de pijn. ‘Alles komt in orde, lieveling, de heiligen waken over je,’ riep Havig haar toe. Tegen Krasicki zei hij: ‘Laat me afscheid van haar nemen, in godsnaam. Ik zal alles doen wat je zegt als ik haar vaarwel mag zeggen.’
Krasicki haalde zijn schouders op: ‘Goed, maar een beetje vlug.’ Mendoza en de andere man hielden Havig vast toen hij zich over haar heen boog. ‘Ik hou van je,’ zei hij. Hij wist niet of zij het verstaan had, overmand door koorts en angst als ze was. Hij kust haar op haar uitgedroogde mond, maar niets herinnerde hem aan d volle lippen die hij eens gekust had.
‘Zo is het genoeg,’ zei Krasicki. ‘We gaan.’
Op weg naar de toekomst verloor Havig alle besef van de mannen om hem heen. Zintuiglijk waren ze er, net als zijn eigen lichaam, maar alleen de flakkerende schaduwen in de kamer waren werkelijkheid. Hij zag hoe zij daar in de steek gelaten lag en huilend haar handen naar zijn verdwenen gestalte uitstrekte. Hij zag haar bewegingloos liggen en dagen later iemand die ongerust was geworden de deur forceren; hij zag verwarring, en vervolgens een lege kamer waarin zich — nog later — onbekenden bevonden. Hij zou zich hebben kunnen verzetten, zich aan de normale tijd hebben kunnen vastklampen, toen ze voor het eerst moesten stilhouden om op adem te komen. Zijn bewakers beschikten niet over de middelen om die onbeweeglijkheid te doorbreken. Maar er zijn manieren om iedere wil te breken. Het was beter ongebroken van lichaam en geest in het Arendsnest te arriveren. Hij moest in staat blijven tot wraak.
Dat was slechts een vage gedachte. Zijn hele wezen was doordrenkt van haar dood. Hij merkte nauwelijks dat de schaduwen van vorm veranderen — hoe hun huis afgebroken werd om plaats te maken voor een groter, dat afbrandde toen de Turken Pera veroverden, en vervangen werd door gebouw na gebouw, tot uiteindelijk de gloeiende vuurbal de stad veranderde in een hoop radioactief puin. Noch drong het tot hem door dat zij stilhielden tussen de ruines, met een vliegtuig de oceaan overstaken en zich naar de toekomst begaven waar de Sachem wachtte. Zijn gedachten waren geheel bij Xenia, die hem zag verdwijnen en op het bed terugviel om te sterven zonder de laatste sacramenten.
Hoewel de zomer het Arendsnest baadde in warmte en felle zonneschijn, hielden de bakstenen muren de torenkamer waarin Havig was opgesloten koel. Het was een kaal vertrek met een wastafel, een toilet, een matras en twee rechte stoelen. Het enige raam keek uit op het fort en de landerijen waar de boeren voor hun meesters zwoegden. Als je even naar het zonovergoten landschap had gekeken, zag je enige tijd niets meer.