Van een ring rond zijn enkel liep een anderhalve meter lange staaldraad naar een kram in de muur. Dat was voldoende. Een rijdreiziger droeg alles met zich mee wat in direct contact met hem was, zoals zijn kleren. Havig zou de hele toren met zich mee moeten torsen; hij probeerde het maar niet.
‘Ga zitten, ga zitten,’ drong Caleb Wallis aan. Hij had, buiten bereik van zijn gevangene, zijn brede achterste op een van de stoelen laten zakken. Zijn zwarte uniform met epauletten, netjes gekamde rossige snor en zijn kale kop, benadrukten zijn overwicht op Havigs smerige archaische kleren, zijn ongeschoren kaken en zijn bloeddoorlopen en vuilomrande ogen.
Wallis gebaarde met zijn sigaar. ‘Ik ben niet eens kwaad op je,’ zei hij. ‘Eigenlijk bewonder ik je energie en geslepenheid. Die zou ik graag weer aan mijn kant hebben. Daarom heb ik de jongens bevolen je voor dit onderhoud met rust te laten. Het eten was goed, hoop ik? Ga toch zitten.’
Havig gehoorzaamde. Hij voelde zich nog steeds verdoofd. Die nacht had hij van Xenia gedroomd. Ze waren op reis met een grote trimaran, waarvan de zeilen in vleugels veranderden die hen naar de ster ren droegen.
‘We zijn hier onder elkaar,’ zei Wallis. Aan de andere kant van de zware gesloten deur stond zijn lijfwacht. ‘Je kunt vrijuit praten.’
‘En als ik dat niet doe?’ antwoordde Havig.
Staalharde blikken boorden zich in de zijne. ‘Dat zal je wel. Ik ben een geduldig mens, maar ik laat mijn plannen niet langer door jou dwarsbomen. Je leeft nog omdat ik denk dat je ons schadeloos kunt stellen voor de schade die je hebt aangericht en de moeilijkheden die je hebt veroorzaakt. Je weet bijvoorbeeld de weg in de late twintigste eeuw. En je hebt daar geld. Dat zou goed van pas kunnen komen. Havig stak zijn hand in zijn tuniek en dacht dof: ‘Wat prozaisch dat een nieuwbakken weduwnaar, bedreigd met martelingen, last heeft van jeuk en zijn eigen stank. Hij had eens tegen Xenia opgemerkt dat haar geliefde klassieke dichters zulke menselijke trekjes altijd achterwege lieten: en ze had hem passages uit Homerus en de toneeldichters laten zien om te bewijzen dat hij ongelijk had; haar wijsvinger danste over de regels en de bijen zoemden tussen de rozen … ‘Ik heb gehoord dat je een grietje had in Constantinopel. Ze we ziek en ze moesten haar laten sterven. Niet leuk, ik voel met je me Maar toch, jongen, in zekere zin heb je het aan je zelf te wijten. aan haar.’ Hij schudde zijn grote hoofd. ‘Ik zeg niet dat God gestraft heeft. Dat zou kunnen, maar de natuur geeft mensen wat hu toekomt, en het geeft geen pas dat een fatsoenlijke blanke zich bindt aan zo’n soort vrouw. Ze was een Levantijnse, weet je? Dat wilzeggen een bastaard — Armeens, Aziatisch, Joods, wat nikkerbloed Weer maakte Wallis een wijds gebaar met zijn sigaar. ‘Begrijp m goed, ik heb er geen bezwaar tegen dat de jongens hun pleziertje hebben,’ zei hij met een joviale knipoog. ‘Nee, dat is gewoon een bonus op jullie salaris. Je kunt je hart ophalen bij iedereen die je maar wilt, en achteraf geen gedonder, noch van haar, noch van ie mand anders.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Maar jij, Jack, jij ben met haar getrouwd.’
Havig probeerde niet te luisteren maar de stem dreunde door. ‘Het i erger dan je op het eerste gezicht zou zeggen. Ik noem het een symbolische handeling. Je verlaagt je zelf, omdat een halfbloed noot tot jouw niveau verheven kan worden. En zo verneder je het hele ras.’ Zijn toon werd scherper. ‘Begrijp je het niet? Het is altijd de vloek van de blanke geweest. Omdat hij intelligenter en gevoeliger is, stelt hij zich open voor degenen die hem haten. Zij zaaien verdeeldheid, zij vertellen hem leugens, zij dringen zich op hun gladde manie in, totdat hij merkt dat hij zich bij zijn natuurlijke vijand heeft aangesloten om zijn broeders te bestrijden. Ik heb jouw eeuw bestudeerd, Jack. Toen ging de samenzwering tot actie over, werd de wereld vernietigd en werden de poorten wagenwijd opengezet voor de Mongs en de Maurai … Weet je wat ik de grootste tragedie aller tijden vind? Dat de twee grootste genieen die het blanke ras ooit heeft voortgebracht, de twee die het mogelijk hadden kunnen beschermen tegen de Slaaf en de Chinees, zich in de oorlog in tegenovergestelde kampen lieten lokken: Douglas MacArthur en Adolf Hitler.’
Havig merkte — eerst tot zijn verbazing en later met een diep gevoel van voldoening — dat hij op de vloer had gespuwd en had gesnauwd: ,Als de Generaal dat gehoord had, zou ik geen cent voor je leven geven, Wallis. Niet dat het een cent waard is, trouwens.’ Tot zijn verbazing barstte Wallis niet in woede uit. ‘Dat bewijst nou precies wat ik zei.’ Zijn toon was bijna verdrietig. ‘Jack, je moet de feiten onder ogen zien. Ik weet dat je gezonde instincten hebt. Die zijn alleen maar bedolven onder een berg handige leugens. Je hebt dat nikkerrijk in de toekomst gezien en toch kun je niet inzien wat er gedaan moet worden om de mensheid terug te leiden op de juiste evolutionaire weg.’
Wallis trok aan zijn sigaar tot het vuur rood opgloeide, blies de scherpe rook uit en voegde er op welwillende toon aan toe: ‘Natuurlijk, vandaag ben je je zelf niet. Je hebt dat meisje verloren om wie je veel gaf, en zoals ik al zei, ik voel met je mee. Maar hoe dan ook, ze zou nu toch allang dood zijn, of niet soms?’ Hij werd nu doodernstig. ‘Iedereen sterft,’ zei hij. ‘Behalve wij. Ik geloof dat wij reizigers niet hoeven te sterven. Jij kunt bij ons horen. Je kunt voor eeuwig leven.’
Havig onderdrukte de neiging om te zeggen: ‘Als ik jou op de koop toe moet nemen, pas ik liever.’ Hij wachtte af.
‘Ver in de toekomst van de wereld die wij aan het opbouwen zijn, vinden ze stellig het geheim van de onsterfelijkheid,’ zei Wallis. ‘Ik ben ervan overtuigd. Dit is in vertrouwen, maar als je blijft weigeren onze zijde te kiezen, sterf je toch. Nadat ik het handboek had geschreven, ben ik teruggekeerd naar het einde van Fase Een. Je weet dat ik dan oud ben. Ingevallen wangen, leepogen, trillende handen met levervlekken … geen prettig gezicht.’ Hij vermande zich. ‘Op deze trip heb ik iets nieuws opgemerkt. Tegen het einde verdwijn ik. Afgezien van het ene korte bezoek, dat ik al heb afgelegd aan Fase Twee, zien ze me nooit meer. Nooit. En hetzelfde geldt voor een aantal van mijn luitenants. Ik ben niet al hun namen te weten gekomen — het had geen zin daar tijd van leven aan te besteden — maar het zou me niet verbazen als jij daar ook bij was.’
Vaag drongen de woorden tot de apathische Havig door. ‘Wat denk je dat er gebeurd zal zijn?’ vroeg hij.
‘Nou, waarover ik geschreven heb,’ jubelde Wallis. ‘De beloning. Nadat ons werk voltooid was, zijn we naar de verre toekomst geroepen en hebben we de eeuwige jeugd gekregen. Als goden.’ Buiten kraste een kraai.
De juichende toon verdween uit zijn stem: ‘Ik hoop dat je erbij zult zijn, Jack. Echt. Je gaat recht op je doel af. Die tocht op je eigen houtje naar Constantinopel heeft Krasicki op het idee van die expeditie gebracht. Het was onze beste buit tot nu toe. Geloof me, Caleb Wallis is niet ondankbaar. Denk ook eens aan de mannen, kamera den van je, die je gedood hebt. Zet die nu eens naast dat meisje dat je het hoofd op hol gebracht heeft. Laten we gewoon de schade die je hebt aangericht uitwissen met de diensten die je ons bewezen hebt.. Dan staan we quitte, nietwaar? Je moet in al die jaren een hoop, gegevens verzameld hebben. Wat zou je ervan zeggen die aan ons door te geven? Waarom zeg je niet waar je geld is? Dan kun je het aan ons overmaken. Zo kun je je plaats in het korps terugverdienen.’ Of wil je de gloeiende ijzers, de tangen, de tandartsboor, gehanteerd, door de beroepsbeulen die we hier, zoals je weet, hebben, totdat dat wat er nog van je over is mijn zin doet in de hoop dat ik het zal laten sterven?
De nacht viel eerst in de kamer, toen achter het venster. Havig staarde dof naar het eten en de bandrecorder tot hij niets meer kon onderscheiden.