Выбрать главу

Havigs gastheer wees op een holografische communicator die in een hoek van het vertrek stond waarvan de afmetingen voor de bezoekers even vreemd — en even bevredigend — waren als een Japanse tempel voor een middeleeuwse Europeaan of een gotische kerk voor een Japanner.’

‘Maar ik betwijfel of het station momenteel bemand is. Ze komen niet vaak, weet u.’

‘Maar we kunnen het tenminste betasten.’ zei Havig.

De donkere man knikte. ‘Een volledige gevoelsgewaarwording … Ja, ga met God en wees God.’

’s Ochtends keerde de familie, na een uur zingen en mediteren, weer terug tot de dagelijkse bezigheden. Vader bewerkte zijn groentetuin met de hand; de reden hiervoor was eerder dieptepsychologisch dan economisch te verklaren. Moeder ging door met een paramathematisch theorema waar Havig niets van begreep. De kinderen wijdden hun aandacht aan een elektronisch onderwijssysteem dat waarschijnlijk de hele planeet bestreek en waarbij gebruikgemaakt werd van een soort kunstmatige telepathie. Toch was het huis klein en eenvoudig met een Oosterse daklijn. Het stond alleen in een wijds, geelbruin heuvellandschap. Leonce zei zuchtend, terwijl ze over een zandpad voort sjokte waarbij het stof om haar laarzen opdwarrelde en een veelarmige machine zich fluisterend langs de hemel bewoog: ‘Je hebt gelijk. Ik begrijp deze mensen niet.’

‘Daar zou je een heel leven voor nodig hebben,’ beaamde Havig. ‘Iets nieuws heeft zijn intrede gedaan. Dat hoeft niet slecht te zijn, maar nieuw is het zeker.

Na een ogenblik voegde hij er aan toe: ‘Dat is al eerder voorgekomen. Kon de paleolithische jager de neolithische boer begrijpen? Hoeveel overeenkomst is er tussen iemand die leefde onder de goddelijke rechten van koningen en iemand die leefde in de verzorgingsstaat? Ik kan je gedachten niet altijd volgen, Leonce.’

‘Ik de jouwe ook niet.’ Ze greep zijn hand. ‘Laten we het blijven proberen.’

‘Het schijnt…’ zei Havig, ‘ik herhaaclass="underline" het schijnt dat deze Sterrenmeesters beschikken over de ultra-gemechaniseerde, energie-uitstralende bases, de enorme vliegende machines en al die andere dingen waarvan we een glimp hebben opgevangen en die in zo’n scherpe tegenstelling staan tot de rest van de aarde. Ze komen onregelmatig en hun nederzettingen zijn vaak onbemand. Klinkt als tijdreizigers, niet?

‘Maar ze zijn, nou ja, goed, zal ik maar zeggen.’

‘En daarom kunnen ze niet van het Arendsnest zijn. Waarom niet? Van oorsprong, bedoel ik. De kleinzoon van een heerszuchtige zeerover kan een verlichte koning zijn.’ Havig ordende zijn gedachten. ‘Het is waar, de Sterrenmeesters gedragen zich anders dan je zou verwachten. Voor zover ik het begrijp — en je moet niet vergeten dat ik deze taal net zo slecht begrijp als jij — komen ze hier om te handelen, en eerder in ideeen en kennis dan in goederen. Ze hebben een subtiele maar indringende invloed op de wereld. Mijn tochten naar een verdere toekomst hebben aangetoond dat hun invloed nog zal groeien totdat er een nieuwe beschaving — of een na-beschaving — is ontstaan die ik niet kan peilen.’

‘Beschrijven de mensen hier in de buurt ze niet als soms menselijk en soms niet?’

‘Die indruk heb ik ook. Maar spreken?

‘Jij komt er wel achter,’ zei ze.

Hij keek naar haar en zijn ogen bleven op haar gevestigd. Het zonlicht speelde in haar haar en in de kleine zweetdruppeltjes op haar voorhoofd. Hij rook de aangename geur van haar lichaam. De pelgrimsmantel vormde zich naar haar lange ledematen. Tijdloos zong boven een korenveld een roodgevleugelde merel. ‘We zullen er samen achter komen,’ zei hij.

Ze glimlachte.

De dicht op elkaar staande spitsen en subtiel gewelfde koepels waren verlaten toen ze aankwamen. Een onzichtbare barriere hield hen tegen. Ze begaven zich naar de toekomst. Toen ze te midden van de schaduwen een schip zagen, hielden ze stil.

Het schip was toen al geland. De bemanning daalde af langs een ladder maar zijn gedachten.

‘Dok,’ vertelde hij me met een schorre, wanhopige stem, ‘ik kon daar niet blijven — in een soort renaissance-paradijs — en alles maar aan het lot overlaten. Ik geloof dat we van de toekomst veel kunnen verwachten, maar hoe kom ik aan zekerheid? Ja, ja, de naam is Jack en niet Jezus; mijn verantwoordelijkheid houdt ergens op; maar waar precies?

Zelfs al was dat een fijne eeuw om in te leven, langs welke weg was de mensheid daar dan gekomen? Misschien herinner je je dat ik eens gezegd heb dat Napoleon erin had moeten slagen Europa te verenigen. Die bewering gaat niet op voor Hitler; de schoorstenen van Bergen-Belsen spreken voor zich. Maar hoe zit het met het Arendsnest?’

Hij maakte Leonce wakker. Zij omgordde zich om met haar man op weg te gaan.

Ze hadden Carelo Keajimu kunnen opzoeken. Maar hij was eigenlijk te onschuldig. Hoewel hij leefde in een eeuw van verval, was het bewind van de Maurai altijd goedaardig geweest en had nooit de georganiseerde meedogenloosheid van onze tijden uitgelokt. Bovendien trad hij te veel op de voorgrond en daarom was er een grote kans dat hij bespied zou worden.

Het was mijn onbeduidende persoontje tot wie Jack Havig en Leonce van Wahorn zich wendden.

14

12 April 1970. Waar ik woonde was dat een dag van ontluikend groen dat nat was van de regen van de vorige nacht. Witte wolken dreven langs de hemel en de wind rimpelde het water in de plassen op mijn oprijlaan. Op mijn knieen plantte ik irisbollen in de koele, vochtige aarde.

Autowielen deden het grint knarsen. Een auto stopte onder de grote oude kastanjeboom die het grasveld domineerde. Ik herkende de wagen niet en stond vloekend op; het is altijd vervelend je van huis-aan-huis verkopers te ontdoen. Toen stapten ze uit en herkende ik hem; ik kon wel raden wie zij was.

‘Dok!’ Havig rende op me af en omhelsde me. ‘Wat ben ik blij je te zien!’

Ik was niet erg verbaasd. Na zijn laatste bezoek van een paar maanden geleden had ik hem wel terug verwacht, als hij nog leefde. Maar op dit ogenblik besefte ik pas hoe erg ik over hem had ingezeten. ‘Hoe is het met je vrouw?’ vroeg ik. Zijn gezicht betrok. ‘Ze leeft niet meer. Ik zal het je vertellen …

later.’

‘O Jack, wat erg. ..’

‘Voor mij is het al anderhalf jaar geleden.’

Toen hij zich omdraaide naar het slanke roodharige meisje, kon hij al weer glimlachen. ‘Dok, dit is Leonce, jullie hebben al veel over elkaar gehoord.’

Net als hij drukte zij onbezorgd mijn modderige hand. In het begin raakte ik nogal verward door de ontmoeting met haar. Nog nooit had ik iemand uit een andere tijd ontmoet; Havig telde eigenlijk niet mee. En hoewel hij mij genoeg over naar verteld had, kwam in zijn verhalen dikwijls haar anders zijn naar voren. Ze dacht en gedroeg zich op een manier die zelfs in de verte niet herinnerde aan een vrouw uit mijn eigen tijd.

Maar toch, de jaagster, stamraadsvrouw, sjamaan, minnares, en weinig berouwvolle afslachtster van — hoe vele? — mannen droeg een gewone jurk, nylonkousen, schoenen met hoge hakken en een tasje, glimlachte met vaardig opgemaakte lippen en zei in Engels dat bijna niet van het mijne te onderscheiden was: ‘Hoe maakt U het, dokter Anderson. Ik heb me hier erg op verheugd.’

‘Kom binnen,’ zei ik zwakjes. ‘Laten we ons even opfrissen en dan zet ik een pot thee.’

Leonce probeerde zich rustig te gedragen maar slaagde daarin niet. Terwijl Havig zat te praten, stond ze keer op keer uit haar stoel op, liep naar het raam en keek naar buiten. ‘Kalmeer toch,’ zei hij ten slotte. ‘We hebben de toekomst gecontroleerd, nietwaar? Geen agenten van het Arendsnest.’

‘We konden niet iedere minuut controleren,’ antwoordde zij.

‘Nee, maar … Dok, over ongeveer een week zal ik je opbellen om te vragen of je moeilijkheden gehad hebt en dat zal je ontkennen.’

‘Ze kunnen iets in hun schild voeren,’ zei Leonce. ‘Dat is niet waarschijnlijk,’ zei Havig geergerd; ze hadden het hier kennelijk al eerder over gehad.