In de gang stonden vergulde staande lampen, en de vlammen flikkerden door de tocht die uit verschillende richtingen kwam. Zelfs de wandkleden met afbeeldingen van schepen en zeeën bewogen erdoor. De gang was verlaten, op enkele paleisbedienden in livrei na die met hun taken bezig waren en vonden dat diepe buigingen en kniksen voldoende waren. En ze keken haar allemaal recht aan! Misschien moest ze eens met Beslan praten? Nee, de nieuwe koning van Altara was nu haar gelijke, wettelijk gezien in ieder geval, en ze betwijfelde of hij ervoor zou zorgen dat zijn bedienden zich gedroegen zoals het hoorde. Ze staarde recht voor zich uit. Zo hoefde ze de beledigingen van de bedienden niet te zien.
Najirah haalde haar snel in, zijn laarzen stampend over de veel te blauwe vloertegels, en kwam naast haar lopen. Ze had eigenlijk geen geleide nodig. Ze wist waar Galgan moest zijn. Ooit was de ruimte een balzaal geweest, een vierkante ruimte van dertig pas per kant, de zoldering beschilderd met fraaie vissen en vogels die tussen wolken en golven door buitelden. Maar alleen de zoldering herinnerde nog aan de oorsprong van de ruimte. Nu stonden er staande spiegellampen en hingen er langs de bleekrode muren planken vol rapporten in leren mappen. Klerken in bruine overjassen haastten zich tussen de rijen tafels door, die vol lagen met kaarten en die overal op de dansvloer van groene tegels stonden. Een jonge officier, een onderluitenant zonder pluim op haar rood met gele helm, rende langs Suroth zonder maar een poging te doen zich op de vloer te werpen. De klerken gingen haar alleen maar snel uit de weg. Galgan gaf zijn mensen veel te veel vrijheid. Hij beweerde dat wat hij overdreven dikdoenerij noemde op ‘het verkeerde ogenblik’ de voortgang van het werk belemmerde; maar zij noemde het een belediging. Lunal Galgan, een lange man in een rode mantel die rijkelijk was bewerkt met vogels met felgekleurde veren, het haar van zijn kam sneeuwwit en de vlecht strak maar slordig tot op zijn schouders, stond bij een tafel in het midden van de ruimte met een groep andere hooggeplaatste officieren, sommige met borstplaten, andere in mantels en bijna even ontoonbaar als zij. Het leek erop dat ze niet de eerste was aan wie hij een boodschapper had gestuurd. Ze moest moeite doen om de woede uit haar gezicht te houden. Galgan was samen met Tuon en de Terugkeer gekomen, en dus wist ze weinig over hem. Behalve dat zijn voorvaderen een van de eersten waren die hun steun betuigden aan Luthair Paendrag en dat hij een goede naam had als soldaat en generaal. Nou, soms waren naam en waarheid niet hetzelfde. Ze mocht hem niet, en dat had hij helemaal aan zichzelf te danken.
Hij draaide zich om toen ze naderde, legde formeel zijn handen op haar schouders en kuste haar op beide wangen. Ze was gedwongen zijn begroeting te beantwoorden en probeerde haar neus niet op te trekken vanwege de sterke, muskusachtige geur die hij droeg. Galgans gezicht was zo uitgestreken als mogelijk was met zijn rimpels, maar ze dacht iets van ongerustheid in zijn blauwe ogen te zien. Enkele mannen en vrouwen achter hem, voornamelijk van het lage Bloed en gewone burgers, fronsten openlijk hun wenkbrauwen. De grote landkaart van Tarabon die op tafel uitgespreid lag en werd vlak gehouden door vier lampen, gaf haar reden genoeg om zich zorgen te maken. Hij was bedekt met markeringen, rode driehoekjes voor Seanchaanse troepenbewegingen en rode sterren voor troepen die gestationeerd waren, elk voorzien van een papieren vlaggetje waarop de aantallen en samenstelling stonden. Verspreid over de kaan, over de hele kaart, waren zwarte schijfjes geplaatst die gevechten vertegenwoordigden, en nog meer witte schijfjes voor vijandelijke troepen, veel ervan zonder vlaggetjes. Hoe konden er vijanden zijn in Tarabon? Het was er zo veilig als... ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.
‘Er zijn ongeveer drie uur geleden raken aangekomen met verslagen van luitenant-generaal Turan,’ begon Galgan luchtig. Hij deed heel nadrukkelijk zelf géén verslag. Hij bestudeerde de kaart terwijl hij sprak en keek geen ogenblik in haar richting. ‘Ze zijn incompleet – elk nieuw rapport vult de lijsten aan en ik verwacht dat ze voorlopig niet zullen veranderen – maar wat ik gezien heb, komt deze kant op. Sinds zonsopgang gisteren zijn er zeven grote bevoorradingskampen overvallen en in brand gestoken, samen met meer dan twee dozijn kleinere kampen. Twintig bevoorradingskaravanen zijn aangevallen, de wagens en hun inhoud in brand gestoken. Zeventien kleinere voorposten zijn weggevaagd, elf patrouilles hebben geen verslag meer uitgebracht, en er zijn nog vijftien schermutselingen geweest. En ook een paar aanvallen tegen onze kolonisten. Slechts een handvol dodelijke slachtoffers, mannen die hun bezittingen wilden verdedigen, maar er is een groot aantal wagens en opslagplaatsen verbrand, samen met wat halfgebouwde huizen, en overal hetzelfde bericht: Ga weg uit Tarabon. Dit is allemaal gedaan door troepen van tussen de twee- en misschien vijfhonderd man. Naar schatting bij elkaar minimaal tienduizend en misschien wel twee keer zoveel, bijna allemaal Taraboners. O, ja,’ voltooide hij achteloos, ‘en de meesten van hen droegen gestreepte wapenrustingen.’ Ze had zin om op haar tanden te knarsen. Galgan voerde het bevel over de soldaten van de Terugkeer, maar zij voerde het bevel over de Hailene, de Voorlopers, en als zodanig had zij de hogere rang, ondanks zijn kam en roodgelakte vingernagels. Hij zei niet hardop dat hij vond dat de Voorlopers door de komst van de Terugkeer daar nu onderdeel van waren geworden. Maar Suroth vermoedde dat hij wist dat als hij dat zei, en daarmee dus eigenlijk Suroth verving, hij ook verantwoordelijkheid zou moeten aanvaarden voor Tuons veiligheid. En voor die verontschuldigingen, mocht dat nodig blijken. Ze had niet enkel een afkeer van Galgan. Ze minachtte hem. ‘Muiterij?’ zei ze, trots op de koelheid in haar stem. Vanbinnen stond ze in brand.
Galgans witte staart zwaaide langzaam heen en weer toen hij zijn hoofd schudde. ‘Nee. Alle verslagen melden dat onze Taraboners dapper hebben gevochten en dat we enkele successen hebben behaald, enkele gevangenen hebben gemaakt. Niet een van hen hoort tot de garnizoenen van trouwe Taraboners. Verscheidenen zijn herkend als Draakgezworenen van wie we dachten dat ze in Arad Doman waren. En de naam Rodel Ituralde is een paar keer genoemd als brein achter dit alles en als leider. Een Domani. Ze zeggen dat hij een van de beste generaals aan deze kant van de oceaan is, en als hij dit allemaal heeft bedacht en uitgevoerd,’ hij zwaaide met zijn hand over de kaart, ‘dan geloof ik dat.’ Die dwaas klonk bewonderend! ‘Geen muiterij. Een inval op grote schaal. Maar hij vertrekt niet met evenveel mannen als waarmee hij gekomen is.’ Draakgezworenen. Het woord was als een vuist die Suroths keel omklemde. ‘Zijn er Asha’man bij?’
‘Die kerels die kunnen geleiden?’ Galgan grimaste en maakte een afwerend gebaar tegen het kwaad, waar hij zich blijkbaar niet eens van bewust was. ‘Daar heb ik niets over gehoord,’ zei hij droog, ‘en ik denk dat ze dat wel gezegd zouden hebben.’
Ze wilde haar withete woede op Galgan botvieren, maar schreeuwen tegen een ander lid van het Hoge Bloed zou haar ogen doen neerslaan. En, even erg, niets uithalen. Toch moest ze haar woede ergens op koelen. Het moest naar buiten. Ze was trots op wat ze had gedaan in Tarabon, en nu leek het land halverwege op weg naar de chaos die ze er vond toen ze er voor het eerst aan land kwam. En het was de schuld van één man. ‘Die Ituralde.’ Haar stem klonk als ijs. ‘Ik wil zijn hoofd!’
‘Geen angst,’ mompelde Galgan. Hij vouwde zijn handen achter zijn rug en boog zich voorover om een van de vlaggetjes te bestuderen. ‘Het zal niet lang duren voordat Turan hem terugjaagt naar Arad Doman met zijn staart tussen zijn benen, en met een beetje geluk bevindt hij zich onder een van de troepen die we te pakken krijgen.’
‘Geluk?’ snauwde ze. ‘Ik vertrouw niet op geluk!’ Ze toonde haar woede nu openlijk, en ze dacht er niet aan te proberen die nog eens te onderdrukken. Ze tuurde naar de kaart alsof ze Ituralde zo dacht te kunnen vinden. ‘Als Turan achter honderd troepen aan zit, zoals u zegt, dan heeft hij meer verkenners nodig om ze te vinden, en ik wil dat ze worden gevonden. Allemaal. Vooral Ituralde. Generaal Yulan, ik wil dat vier van de vijf... Nee, dat negen van elke tien raken in Altara en Amadicia naar Tarabon worden gestuurd. Als Turan ze daar niet allemaal mee kan vinden, dan zal alleen zijn eigen hoofd mij tevreden stellen.’