‘Het nieuws is hetzelfde als gisteren,’ antwoordde ze rustig. Nou, dat probeerde ze tenminste. Als er nog iets van scherpte in haar stem te bespeuren was, zou de windvindster daar maar mee moeten leren leven. ‘Hetzelfde als vorige week, en de week daarvoor. Er zijn bij elke herberg in Caemlin vragen gesteld. Uw leerling is onvindbaar. Merilille is onvindbaar. Ze moeten een manier hebben gevonden om de stad te verlaten.’ De poortwachten waren gewaarschuwd om uit te kijken naar een vrouw van het Zeevolk met getatoeëerde handen, maar ze zouden een Aes Sedai die wilde vertrekken niet tegenhouden, wie ze ook bij zich had. De huurlingen zouden iedereen doorlaten die hun een paar munten toestopte. ‘En als u me nu wilt verontschuldigen, ik ben onderweg...’
‘Dat is niet goed genoeg.’ Chanelles stem klonk vurig genoeg om leer te verschroeien. ‘Jullie Aes Sedai houden elkaar de hand boven het hoofd. Merilille heeft Talaan ontvoerd, en ik denk dat jullie haar verstoppen. We gaan naar ze zoeken, en ik verzeker u dat als we ze vinden, Merilille zwaar zal worden gestraft voordat ze naar de schepen wordt gestuurd om haar deel van de overeenkomst na te komen.’
‘U vergeet zichzelf schijnbaar,’ zei Birgitte. Haar stem klonk mild, haar gezicht stond kalm, maar de binding trilde van woede. Ze hield haar boogstaf met beide handen voor zich, alsof ze ze anders tot vuisten zou ballen. ‘U trekt uw beschuldigingen terug, anders zult u boeten.’ Misschien was ze toch niet zo beheerst als ze leek. Zo ging je niet om met windvindsters. Het waren machtige vrouwen onder hun eigen volk, en gewend met die macht om te gaan. Maar Birgitte aarzelde niet. ‘Door de overeenkomst die Zaide heeft gesloten, staat u onder het gezag van vrouwe Elayne. Onder mijn gezag. Eventuele zoektochten die jullie uitvoeren, voeren jullie maar uit wanneer jullie niet nodig zijn. En ik moet me wel heel erg vergissen of jullie worden nu geacht in Tyr te zijn om wagenladingen graan en gezouten rundvlees te halen. Ik stel voor dat jullie daar nu onmiddellijk naartoe reizen, anders leren jullie zelf ook het een en ander over straf.’ O, dat was helemaal niet hoe je met windvindsters omging. ‘Nee,’ zei Elayne even vurig als Chanelle, en verbaasde zichzelf. ‘Zoek maar als je wilt, Chanelle, jij en alle windvindsters. Doorzoek Caemlin maar van het ene uiteinde tot het andere. En als jullie Talaan of Merilille niet kunnen vinden, bied je je verontschuldigingen aan omdat je me een leugenaar hebt genoemd.’ Nou, dat had die vrouw toch gedaan? Zo goed als, althans. Ze had veel zin Chanelle een klap te geven. Ze wilde... Licht, haar boosheid en die van Birgitte versterkten elkaar! Ze probeerde uit alle macht haar woede te onderdrukken voordat ze uitbarstte, maar het enige resultaat daarvan was een plotseling verlangen om te huilen, dat ze even krachtig moest bestrijden.
Chanelle ging rechtop staan, met een kwade blik. ‘U beweert dat we ons niet aan de overeenkomst hebben gehouden. We hebben de afgelopen maand gewerkt als hoosmeisjes. U stuurt ons niet weg zonder uw kant van de overeenkomst na te komen. Renaile, de Aes Sedai in De Zilveren Zwaan, moet worden verteld – verteld, ja! – dat ze Merilille en Talaan boven water moeten krijgen of anders zelf moeten betalen wat de Witte Toren schuldig is. Ze kunnen niet alles betalen, maar ze kunnen een begin maken.’ Renaile begon de zilveren dop van de inktpot los te draaien. ‘Geen briefje,’ snauwde Chanelle. ‘Ga het ze zelf vertellen. Nu.’ Renaile draaide de dop weer vast, boog bijna evenwijdig aan de vloer en raakte snel met haar vingertoppen haar hart aan. ‘Zoals u beveelt,’ mompelde ze, haar gezicht een donker masker. Ze aarzelde niet maar vertrok op een drafje zoals ze gekomen was, met de schrijfkist onder haar arm.
Elayne vocht nog steeds tegen het verlangen om Chanelle te slaan en tegelijk in huilen uit te barsten, en kromp ineen. Dit was niet de eerste keer dat het Zeevolk naar De Zilveren Zwaan ging, zelfs niet de tweede of derde keer, maar de vorige keren waren ze altijd met vragen gegaan, niet met eisen. Er verbleven op het ogenblik negen zusters in de herberg – het aantal bleef wisselen terwijl zusters de stad binnenkwamen of verlieten, en volgens de geruchten waren er ook andere Aes Sedai in de stad – en het baarde haar zorgen dat geen van hen in het paleis was verschenen. Ze had de Zwaan vermeden – ze wist hoe graag Elaida haar in handen wilde krijgen, maar niet wie de zusters in de Zwaan steunden, en of ze wel iemand steunden; ze hadden hun lippen stijf als mossels op elkaar gehouden bij Sareitha en Careane – maar ze had verwacht dat enkelen van hen wel naar het paleis zouden komen, al was het maar om erachter te komen wat er achter de bewering van het Zeevolk school. Waarom waren er zoveel Aes Sedai in Caemlin als Tar Valon zelf werd aangevallen? Het eerste antwoord dat haar te binnen schoot was dat het om haarzelf was, en dat maakte haar nog vastberadener om elke zuster te vermijden van wie ze niet wist of die Egwene steunde. Maar dat zou geen geruchten tegenhouden over de overeenkomst die was gesloten voor hulp bij het gebruik van de Schaal der Winden, en over de prijs die de Toren had beloofd te zullen betalen voor die hulp. Het Licht verzenge haar, maar dat nieuws zou een verdomde wagenlading vuurwerk zijn die ineens afging als het algemeen bekend werd onder de Aes Sedai. Erger nog. Tien wagenladingen.
Ze keek de wegdravende Renaile na en vocht om haar gevoelens in bedwang te krijgen. En probeerde haar spreektoon terug te brengen tot iets wat beschaafd klonk. ‘Ze gaat erg goed om met haar veranderde omstandigheden, vind ik.’
Chanelle pufte laatdunkend. ‘Dat mag ook wel. Een windvindster weet dat ze velen malen zal stijgen en dalen voordat haar lichaam terug wordt gegeven aan het zout.’ Ze keek de andere Zeevolkvrouw na, en iets van boosaardigheid kroop in haar stem. Het leek alsof ze het tegen zichzelf had. ‘Ze is van grotere hoogte gevallen dan de meesten, en ze had niet verbaasd moeten zijn dat ze zo hard landde nadat ze op zoveel tenen had getrapt toen ze...’ Ze klapte haar mond dicht en draaide zich met een boze ruk om naar Elayne, Birgitte, Aviendha en Reene. Ze keek zelfs boos naar de gardevrouwen en daagde hen uit iets te zeggen.
Elayne hield verstandig haar mond dicht, en, het Licht zij dank, dat deden de anderen ook. Ze dacht dat ze haar temperament grotendeels had gladgestreken en de wens om te huilen had onderdrukt, en ze wilde niets zeggen waardoor Chanelle misschien ging schreeuwen en al haar werk weer ongedaan maakte. Ze kon trouwens toch niets bedenken om te zeggen nadat ze dit had gehoord. Ze betwijfelde of het een gebruik van de Atha’an Miere was om wraak te nemen op iemand van wie je vond dat die haar hogere positie had misbruikt. Maar het was wel heel menselijk.
De windvindster bekeek haar fronsend van top tot teen. ‘U bent nat,’ zei ze alsof ze het net pas had opgemerkt. ‘Dat is helemaal niet goed in uw toestand. U moet zich onmiddellijk verkleden.’ Elayne gooide haar hoofd in haar nek en schreeuwde zo hard ze kon, een kreet van pure verontwaardiging en woede. Ze schreeuwde tot haar longen leeg waren en ze begon te hijgen. In de stilte die erop volgde keek iedereen haar onthutst aan. Bijna iedereen. Aviendha begon zo hard te lachen dat ze tegen een wandkleed moest leunen; er stonden jagers te paard op en een luipaard die zich naar hen had omgedraaid. Ze had een arm tegen haar middel gedrukt alsof haar ribben pijn deden. De binding was ook vervuld van vermaak – vermaak! – hoewel Birgittes gezicht even uitdrukkingsloos bleef als dat van een zuster.
‘Ik moet naar Tyr reizen,’ zei Chanelle even later, en draaide zich om zonder nog een woord te zeggen of een beleefd gebaar te maken. Reene en Reanne maakten kniksen, al keken ze geen van beiden echt in Elaynes ogen, en mompelden iets over taken voordat ze zich weg haastten.
Elayne staarde om beurten naar Birgitte en Aviendha. ‘Als jullie ook maar één woord zeggen,’ zei ze op waarschuwende toon. Birgitte trok zo’n onschuldig gezicht dat het overduidelijk nep was, en er kwam zo veel pret door de binding dat Elayne zelf ook de neiging moest onderdrukken om te lachen. Aviendha lachte alleen maar harder.