Выбрать главу

‘Ik weet niet of ik dat kan, Elayne. Ik denk alleen dat dit mes een soort ban maakt. En ik moet het mis hebben, anders zou jij het weten. Jij weet meer van die dingen dan wie ook.’ Elaynes wangen werden warm van schaamte, ik weet lang niet zoveel als je schijnt te denken. Probeer het, Aviendha. Ik heb nog nooit gehoord dat iemand in staat was om ter’angrealen te “lezen”, maar als je het kunt, zelfs maar een beetje, dan zou dat toch schitterend zijn?’

Aviendha knikte, maar ze keek twijfelend. Aarzelend raakte ze een dunne zwarte staaf aan, een pas lang en zo soepel dat hij rond kon worden gebogen en dan weer terugsprong, die midden op tafel lag. Ze raakte hem aan maar trok onmiddellijk haar hand weer terug en veegde onbewust haar vingers aan haar rokken af. ‘Deze veroorzaakt pijn.’

‘Dat heeft Nynaeve ons verteld,’ zei Elayne ongeduldig, en Aviendha keek haar strak aan.

‘Nynaeve Almaeren zei niet dat je zelf kunt bepalen hoeveel pijn hij veroorzaakt.’ Ze werd echter meteen weer overmand door onzekerheid en haar stem werd aarzelend. ‘Tenminste, dat denk ik. Ik denk dat één klap hiermee kan aanvoelen als één klap, maar ook als honderd klappen. Maar ik raad maar wat, Elayne. Het is alleen maar wat ik denk.’

‘Ga door,’ moedigde Elayne haar aan. ‘Misschien vinden we iets waardoor het zeker wordt. En deze dan?’ Ze pakte een vreemd gevormde halve bol van metaal op. Hij was voorzien van merkwaardige, hoekige patronen en leek heel fijntjes te zijn gegraveerd. Hij was veel te dun om als helm gebruikt te worden, hoewel hij twee keer zo zwaar was als hij eruitzag. Het metaal voelde glibberig aan, niet gewoon glad maar alsof het geolied was.

Aviendha legde de dolk met tegenzin neer en draaide de halve bol om in haar handen voordat ze hem weer op tafel legde en de dolk weer pakte. ‘Ik denk dat je daarmee een soort... machine kunt besturen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Maar ik weet niet hoe, of wat voor machine. Snap je? Ik raad maar wat.’

Elayne liet haar echter niet ophouden. Aviendha raakte ter’angreaal na ter’angreaal aan of hield ze soms even vast, en telkens had ze een antwoord. Ze gaf het aarzelend en met de waarschuwing dat het maar een aanname was, maar ze gaf telkens antwoord. Ze dacht dat een kleine doos met scharnieren, schijnbaar van ivoor en voorzien van kronkelige rode en groene strepen, muziek bevatte, honderden wijsjes, misschien wel duizenden. Bij een ter’angreaal zou dat kunnen. Een mooie muziekdoos kon immers ook rollen bevatten voor wel honderd wijsjes, en sommige konden behoorlijk lange stukken afspelen op de ene rol na de andere, zonder ze te wisselen. Een nogal platte witte schaal van bijna een pas doorsnee diende om te kijken naar dingen die ver weg waren, dacht ze, en een hoge vaas bewerkt met groene en blauwe ranken – blauwe ranken! – zou water uit de lucht verzamelen. Dat klonk als een nutteloos ding, maar Aviendha streelde hem bijna, en even later bedacht Elayne dat zoiets natuurlijk heel nuttig zou zijn in de Woestenij. Als hij deed wat Aviendha vermoedde. En als iemand ontdekte hoe hij werkte. Een zwart met witte vogel met lange, uitgespreide vleugels diende om met mensen te praten over grote afstand, zei ze. Dat gold ook voor een blauwe vrouwenfiguur, klein genoeg om in haar handpalm te passen, die een vreemd gesneden gewaad met jas droeg. En vijf oorringen, zes ringen om haar vingers en drie armbanden. Elayne kreeg het gevoel dat Aviendha het opgaf en telkens hetzelfde antwoord gaf in de hoop dat ze niet meer verder zou vragen, maar toen besefte ze dat haar zusters stem steeds meer vertrouwen kreeg in plaats van minder, dat de bezwaren dat ze maar wat giste minder werden. En haar ‘gissingen’ werden gedetailleerder. Een gebogen matzwarte staf zonder verdere kenmerken, zo dik als haar pols – hij leek van metaal, maar het uiteinde vormde zich naar de hand die hem greep – deed haar denken aan snijden, aan het snijden van metaal of steen als het niet te dik was. Alleen niets wat kon branden. Het schijnbaar glazen figuurtje van een man, een voet hoog, met zijn hand opgeheven in een stopgebaar, zou ongedierte verjagen, en dat zou zeker handig zijn geweest gezien de ratten- en vliegenplaag in Caemlin. Een stenen snijwerkje zo groot als haar hand, helemaal bestaand uit diepblauwe kronkels – hij voelde als steen maar zag er op de een of andere manier niet echt gesneden uit – diende om iets te laten groeien. Geen planten. Het deed haar denken aan gaten, maar niet exact. En ze dacht niet dat iemand hoefde te geleiden om hem te gebruiken. Alleen maar het juiste lied zingen! Voor sommige ter’angrealen was geleiden niet nodig, maar werkelijk! Zingen?

Sephanie was klaar met Aviendha’s gewaad en luisterde aandachtig naar de voordracht terwijl haar ogen steeds groter werden. Essande luisterde ook belangstellend, haar hoofd een beetje schuin, en mompelde bij elke onthulling iets, maar ze stond niet op haar tenen te wippen zoals Sephanie. ‘En die, Vrouwe?’ liet de jongere vrouw zich ontglippen toen Aviendha even stopte. Ze wees naar een beeldje van een stevige man met een baard en een brede glimlach, met een boek in zijn handen. Hij was twee voet hoog, leek van brons te zijn gemaakt dat donker was verkleurd door ouderdom en was daar ook zeker zwaar genoeg voor. ‘Als ik naar hem kijk, krijg ik zelf ook altijd de neiging om te lachen, Vrouwe.’

‘Ik ook, Sephanie Pelden,’ zei Aviendha, en streelde het hoofd van de bronzen man. ‘Hij houdt meer vast dan het boek dat je ziet. Hij houdt vele duizenden boeken in zijn handen.’ Plotseling omgaf de gloed van saidar haar, en ze raakte het figuurtje met dunne stromen Vuur en Aarde aan.

Sephanie slaakte een kreetje toen er twee woorden in de Oude Spraak in de lucht boven het beeldje verschenen, zo zwart alsof ze geschreven waren met goede inkt. Enkele letters hadden een nogal vreemde vorm, maar de woorden waren duidelijk. Ansoen en Imsoen, zwevend in het niets. Aviendha keek bijna even verschrikt als de bediende.

‘Ik geloof dat we eindelijk bewijs hebben,’ zei Elayne kalmer dan ze zich voelde. Haar hart klopte in haar keel. Leugens en waarheid, was de betekenis van die twee woorden. Of misschien waren fictie en niet-fictie hier betere termen. Het was bewijs genoeg voor haar. Ze keek waar de stromingen het beeldje raakten voor wanneer ze haar studie weer kon oppakken. ‘Maar dat had je niet moeten doen. Het is niet veilig.’

De gloed rondom Aviendha verdween. ‘O, Licht,’ riep ze uit, en sloeg haar armen om Elayne heen. ik dacht er niet bij na! Ik ben je zoveel toh verschuldigd! Ik wilde jou of je kindertjes niet in gevaar brengen! Nooit!’

‘Mijn kindertjes en ik zijn ongedeerd,’ lachte Elayne, en omhelsde haar. ‘Mins schouwen, weet je nog?’ Haar kinderen waren tenminste veilig. Tot ze geboren waren. Zoveel kinderen stierven in hun eerste levensjaar. Min had niets meer gezegd dan dat ze gezond geboren zouden worden. Min had ook niets gezegd over dat ze niet zou opbranden, maar ze was niet van plan dat ter sprake te brengen nu haar zuster zich toch al schuldig voelde. ‘Je hebt geen toh aan mij. Ik dacht aan jou. Je had wel kunnen doodgaan of opbranden.’ Aviendha boog een stukje achterover om Elayne in de ogen te kunnen kijken. Wat ze daar zag stelde haar gerust, want haar lippen krulden in een glimlachje. ‘Ik heb hem echter wel aan de praat gekregen. Misschien kan ik ze bestuderen. Als jij me begeleidt, is er niets aan de hand. Het duurt nog maanden voordat je het zelf weer kunt.’

‘Daar heb je helemaal geen tijd voor, Aviendha,’ zei een vrouwenstem vanuit de deuropening. ‘We vertrekken. Ik hoop dat je er niet gewend aan bent geraakt om zijde te dragen. Ik zie je, Elayne.’ Aviendha sprong achteruit en bloosde vurig toen er twee Aielvrouwen de kamer binnenkwamen, en niet zomaar Aiel. De lichtharige Nadere, zo lang als de meeste mannen en ook nog breed, was een Wijze met behoorlijk wat aanzien onder de Goshien. Dorindha, met wat grijs in haar lange rode haar, was de echtgenote van Bael, stamhoofd van de Goshien, hoewel ze werkelijk aanzien had doordat ze dakvrouwe was van de Rookwatersibbe, de grootste veste van de stam. Zij was degene die had gesproken.