Выбрать главу

‘Ik zie je, Dorindha,’ zei Elayne. ik zie je, Nadere. Waarom halen jullie Aviendha weg?’

‘Je zei dat ik bij Elayne mocht blijven om haar te bewaken,’ protesteerde Aviendha.

‘Dat klopt, Dorindha.’ Elayne pakte haar zusters hand stevig beet, en Aviendha kneep terug. ‘Jij en de Wijzen.’

Dorindha’s gouden en ivoren armbanden rammelden toen ze haar donkere stola verschikte. ‘Hoeveel mensen heb je nodig om je te bewaken, Elayne?’ vroeg ze droog. ‘Je hebt misschien wel honderd mensen die niets anders doen en die even hard zijn als Far Dareis Mai.’ Een glimlach verdiepte de rimpels bij haar ooghoeken. ‘Volgens mij wilden die vrouwen buiten dat we onze riemmessen overhandigden voordat ze ons binnenlieten.’

Nadere raakte het hoornen heft van haar mes aan en er scheen een fel licht in haar groene ogen, hoewel de wachten waarschijnlijk niets hadden laten merken van zo’n wens.

Zelfs Birgitte, die niemand vertrouwde als het op Elaynes veiligheid aankwam, zag geen gevaar in de Aiel, en Elayne had bepaalde verplichtingen aanvaard toen zij en Aviendha elkaar adopteerden. Wijzen die deel hadden uitgemaakt van die ceremonie, zoals Nadere, konden overal in het paleis gaan en staan, waar en wanneer ze wilden; dat was een van de voorwaarden. Dorindha’s aanwezigheid straalde zo veel autoriteit uit, op een rustige manier, dat het ondenkbaar leek dat iemand haar de weg zou proberen te versperren. ‘Je lessen liggen al te lang stil, Aviendha,’ zei Nadere ferm. ‘Ga passende kleding aantrekken.’

‘Maar ik leer zoveel van Elayne, Nadere. Wevingen die zelfs jij niet kent. Ik denk dat ik het kan laten regenen in het Drievoudige Land! En we hebben net ontdekt dat ik...’

‘Wat je ook geleerd hebt,’ onderbrak Nadere haar scherp, ‘schijnbaar ben je evenveel vergeten. Zoals dat je nog steeds een leerling bent. De Kracht is wel het minste van wat een Wijze moet kennen, anders zouden alleen diegenen die konden geleiden Wijzen zijn. Ga je nu omkleden, en prijs je maar gelukkig dat ik je niet bloot terug laat komen om een afranseling in ontvangst te nemen. Op dit ogenblik worden de tenten opgebroken. Als het vertrek van de stam wordt vertraagd, laat ik je alsnog straffen.’

Zonder nog een woord te zeggen liet Aviendha Elaynes hand los en rende de kamer uit. Ze botste tegen Naris aan, die wankelde en bijna een groot dienblad met een doek eroverheen liet vallen. Na een snelle blik van Essande haastte Sephanie zich achter Aviendha aan. Naris’ ogen werden groot toen ze de Aielvrouwen zag, maar Essande gaf haar een standje omdat het zo lang had geduurd en liet haar de maaltijd op tafel zetten. De jonge bediende haastte zich en mompelde zachtjes verontschuldigingen.

Elayne wilde ook achter Aviendha aan rennen, om elk ogenblik dat ze nog kon met haar door te brengen, maar Naderes belofte van straf hield haar tegen. ‘Ga je uit Caemlin weg, Dorindha? Waar ga je naartoe?’ Hoezeer Elayne de Aiel ook mocht, ze had liever niet dat ze door het land gingen zwerven. Zo instabiel als de toestand nu was, leverden ze al genoeg problemen op als ze enkel maar hun kamp verlieten om te jagen of te handelen.

‘We gaan weg uit Andor, Elayne. Over een paar uur zijn we ver voorbij je grenzen. Waar we naartoe gaan, moet je de car’a’carn vragen.’ Nadere was aan komen lopen om te bekijken wat Naris klaarzette, en Naris begon zo te trillen dat ze bijna een schotel uit haar handen liet vallen.

‘Dit ziet er goed uit, maar sommige van die kruiden ken ik niet,’ zei de Wijze. ‘Heeft je vroedvrouw dit alles goedgekeurd, Elayne?’

‘Ik roep wel een vroedvrouw als de tijd nabij is, Nadere. Dorindha, je denkt toch niet dat Rhand zou willen dat ik jullie bestemming niet weet? Wat heeft hij gezegd?’

Dorindha haalde haar schouders op. ‘Hij heeft een boodschapper gestuurd, een van de zwartjassen, met een brief voor Bael. Bael liet me hem natuurlijk lezen...’ – aan haar stem te horen was daar nooit twijfel over geweest – ‘... maar de car’a’carn heeft Bael gevraagd om het tegen niemand te zeggen, dus kan ik het je niet vertellen.’

‘Geen vroedvrouw?’ vroeg Nadere ongelovig. ‘Wie zegt je dan wat je moet eten en drinken? Wie geeft je de juiste kruiden? Kijk niet zo fel naar me, vrouw. Melaine heeft een slechter humeur dan dat van jou ooit kan zijn, maar ze is verstandig genoeg om zich in dit soort dingen door Monaelle te laten leiden.’

‘Elke vrouw in het paleis ziet toe op wat ik eet,’ antwoordde Elayne bitter. ‘Soms denk ik wel dat alle vrouwen in Caemlin dat doen. Dorindha, kun je me dan tenminste niet...’

‘Vrouwe, uw eten wordt koud,’ zei Essande vriendelijk, maar met net dat beetje strengheid dat een oudere kamenierster was toegestaan. Elayne knarste op haar tanden en schreed naar de stoel waar Essande achter stond. Ze stampte niet, hoewel ze dat wel graag wilde. Ze schreed. Essande haalde een ivoren haarborstel tevoorschijn, haalde de handdoek van Elaynes hoofd en begon haar haren te borstelen terwijl ze at. Ze at voornamelijk omdat als ze dat niet deed, iemand alleen maar meer warm voedsel voor haar zou gaan halen, en omdat Essande en haar eigen lijfwacht haar daar anders heel goed zouden kunnen vasthouden totdat ze at. Maar op de stukken gedroogde appel na die nog niet bedorven waren, smaakte de maaltijd bijzonder slecht. Het brood was knapperig van de graanklanders en de gewelde bonen, gedroogde omdat alle andere bonen bedorven waren, waren taai en smakeloos. De appel was in een kom met kruiden gedaan – gesneden kliswortel, zwarte haagdoorn, krampberk, paardenbloem, netelblad – met een beetje olie, en ze had een stuk geitenvlees dat was gestoofd in een saaie soep. Er zat zo goed als geen zout in. Ze zou een moord plegen voor een gezouten biefstuk die droop van het vet! Op Aviendha’s bord lag gesneden rundvlees, maar het zag er taai uit.

Ze kon wel om wijn vragen, maar ze kreeg alleen water of geitenmelk te drinken. Ze verlangde bijna evenzeer naar thee als naar vet vlees, maar zelfs van de slapste moest ze meteen plassen, en dat moest ze toch al zo vaak. Dus at ze braaf, mechanisch haar bord leeg en probeerde aan alles te denken behalve aan wat ze proefde. Op de appel na, dan.

Ze probeerde nieuws over Rhand uit de twee Aielvrouwen los te krijgen, maar schijnbaar wisten ze nog minder dan zij. Voor zover ze dat wilden toegeven, althans. Ze konden heel goed hun mond houden als ze wilden. Ze wist in ieder geval dat hij ergens ver in het zuidoosten was. Ergens in Tyr, vermoedde ze, hoewel hij evengoed op de Vlakte van Maredo of op de Rug van de Wereld kon zijn. Verder wist ze dat hij nog leefde, en meer niet. Ze had geprobeerd het gesprek op Rhand te houden in de hoop dat ze zich iets zouden laten ontvallen, maar ze had net zo goed kunnen proberen om bakstenen tussen haar vingers fijn te knijpen. Dorindha en Nadere hadden hun eigen doelstellingen, namelijk haar ervan overtuigen dat ze onmiddellijk een vroedvrouw moest hebben. Ze gingen maar door over hoe ze zichzelf en haar kindertjes in gevaar kon brengen, en zelfs Mins schouwen kon ze niet van die gedachte afbrengen. ‘Goed dan,’ zei ze uiteindelijk, terwijl ze haar mes en vork op tafel liet vallen, ik zal vandaag beginnen er een te zoeken.’ En als ze niemand vond, nou, dan zouden zij daar nooit achter komen. ‘Mijn nicht is vroedvrouw, Vrouwe,’ zei Essande. ‘Melfane verkoopt kruiden en zalfjes in een winkel in de Kaarsenstraat, in de Nieuwe Stad, en volgens mij is ze heel kundig.’ Ze duwde een paar laatste krullen op hun plaats en stapte met een tevreden glimlach achteruit. ‘U doet me zo aan uw moeder denken, Vrouwe.’ Elayne zuchtte. Schijnbaar zou ze een vroedvrouw krijgen, of ze er nu een wilde of niet. Nóg iemand om ervoor te zorgen dat haar maaltijden nergens naar smaakten. Nou, misschien had de vroedvrouw iets tegen haar rugpijn ’s avonds en haar gevoelige borsten. Het Licht zij dank dat ze geen last had gehad van misselijkheid. Vrouwen die konden geleiden hadden daar nooit last van tijdens de zwangerschap. Toen Aviendha terugkeerde, droeg ze weer Aielkleding. Ze had haar nog vochtige stola over haar armen geslagen, een donkere sjaal om haar slapen gebonden om haar haren uit haar gezicht te houden, en een bundel op haar rug. In tegenstelling tot de veelheid aan armbanden en halssnoeren die Dorindha en Nadere droegen, had zij alleen een zilveren ketting om haar hals met druk bewerkte schijven in een ingewikkeld patroon, en één ivoren armband besneden met rozen en doorns. Ze gaf Elayne de stompe dolk. ‘Je moet hem bij je houden voor je veiligheid. Ik zal je zo vaak mogelijk proberen te bezoeken.’