‘Dat is waar, mijn vriend,’ zei Bakuvun. ‘Dat is waar. Wat ons bezighoudt zijn zwaarden; zwaarden en bloed. En dat, Vrouwe, brengt ons op de kwalijke zaak van...’ – hij zwaaide met zijn dikke vingers met juwelen – ‘goud. Elke dag raken we mannen kwijt, dag na dag zonder een eind in zicht, en er zijn in de stad maar heel weinig geschikte vervangers te vinden.’
‘Ik heb ze helemaal niet gevonden,’ mompelde Cordwyn, en keek toe terwijl de jonge bediende zijn beker vulde. Ze bloosde onder zijn blikken en haastte zich, waardoor ze wijn op de vloertegels morste en een fronsende blik aan vrouw Harfor ontlokte. ‘Degenen die geschikt waren, hebben zich allemaal aangemeld bij de koninginnegarde.’ Dat was waar; want het aantal aanmeldingen leek elke dag groter te worden. De koninginnegarde zou een formidabele macht worden. Uiteindelijk. Helaas zou het bij de overgrote meerderheid van die mannen nog maanden duren voordat ze met een zwaard overweg konden zonder zichzelf in de voet te hakken, en nog langer voordat ze tijdens een gevecht nuttig konden zijn. ‘Zoals je zegt, mijn vriend,’ mompelde Bakuvun. ‘Zoals je zegt.’ Hij glimlachte breed naar Elayne. Misschien wilde hij vriendelijk overkomen, of redelijk, maar het deed haar denken aan een man die probeerde haar een varken in een zak te verkopen. ‘Zelfs nadat we hier klaar zijn zal het niet makkelijk zijn om nieuwe manschappen te vinden, Vrouwe. Geschikte mannen vind je niet onder koolbladeren, nee, zeker niet. Minder mannen betekent minder geld de volgende keer dat we worden ingehuurd. Een onweerlegbaar gegeven in de wereld. We vinden het niet meer dan terecht dat we daarvoor gecompenseerd worden.’
Elayne voelde een steek van woede. Ze dachten dat ze hen wanhopig graag hier wilde houden, dat dachten ze! Erger nog, ze hadden gelijk. Deze drie mannen vertegenwoordigden meer dan duizend man elk. Zelfs met de mensen die Guybon had meegebracht, zou dat een groot verlies betekenen. Vooral als andere huurlingen daardoor gingen denken dat haar zaak verloren was. Huurlingen vochten liever niet aan de verliezende kant. Ze zouden vluchten als ratten. Haar woede vlamde op maar ze hield hem in bedwang. Met veel moeite. Ze kon echter de minachting niet uit haar stem houden. ‘Dacht u dat er geen doden zouden vallen? Had u verwacht om op wacht te gaan staan zonder uw zwaard te hoeven trekken en vervolgens goud in ontvangst te kunnen nemen?’
‘Jullie hebben getekend voor een bepaald bedrag in goud per dag,’ zei Birgitte. Ze vertelde niet hoeveel, omdat elke groep een eigen overeenkomst had ondertekend. Het laatste wat ze konden gebruiken, was dat de groepen huurlingen jaloers op elkaar zouden worden. Het scheen toch al alsof de helft van de gevechten in gelagkamers zich tussen mannen uit verschillende huurlinggroepen afspeelde. ‘Een vast bedrag. Om het bot te zeggen: hoe meer mannen u verliest, hoe groter uw winst.’
‘Ach, kapitein-generaal,’ zei de stevige man even bot, ‘maar u vergeet het overlijdensgeld dat moet worden betaald aan de weduwen en wezen.’ Gomaisen maakte een verstikt geluid en Cordwyn staarde ongelovig naar Bakuvun, en probeerde dat toen te verbergen door zijn wijnbeker weer leeg te drinken.
Elayne trilde en haar handen balden zich tot vuisten over de armleuningen van haar stoel. Ze zou haar boosheid niet de vrije loop laten. Echt niet! ik ben van plan jullie aan jullie overeenkomsten te houden,’ zei ze kil. Nou, ze tierde in elk geval niet. ‘Jullie krijgen betaald waar jullie voor getekend hebben, inclusief het gebruikelijke overwinningsgoud als ik de troon heb bestegen, maar geen penner meer. Als jullie proberen jullie aan de overeenkomst te onttrekken, zal ik aannemen dat jullie naar Arymilla willen overlopen, en in dat geval laat ik u en uw mannen in hechtenis nemen en zonder zwaarden of paarden buiten de poort zetten.’ De bediende die Cordwyns wijnbeker nog eens bijvulde, gaf plotseling een kreet en danste bij hem weg, wrijvend over haar heup. De woede die Elayne had onderdrukt, kwam witheet naar boven. ‘En als een van jullie ooit nog eens een van mijn werkneemsters durft aan te raken, worden hij en zijn mannen buiten gezet zonder zwaarden, paarden of laarzen! Is dat duidelijk?’
‘Heel duidelijk, Vrouwe.’ Bakuvuns stem klonk kil en zijn brede mond stond gespannen. ‘Heel erg duidelijk. En aangezien ons... gesprek ten einde lijkt te zijn: mogen we ons nu terugtrekken?’
‘Denk zorgvuldig na,’ zei Sareitha plotseling. ‘Zal de Witte Toren liever een Aes Sedai op de Leeuwentroon zien, of een dwaas zoals Arymilla Marne?’
‘Tel de Aes Sedai in dit paleis maar,’ voegde Careane eraan toe. ‘Tel de Aes Sedai in Caemlin. U vindt ze niet in de kampen van Arymilla. Tel maar na, en besluit dan naar wie de voorkeur van de Witte Toren uitgaat.’
‘Tel maar na,’ zei Sareitha, ‘en denk eraan dat het ongenoegen van de Witte Toren fataal kan zijn.’
Het was heel moeilijk te geloven dat een van hen een Zwarte zuster was, maar toch moest het zo zijn. Behalve als het Merilille was, natuurlijk. Elayne hoopte dat zij het niet was. Ze mocht Merilille graag. Maar ze mocht Careane en Sareitha ook. Niet zoveel als Merilille, maar ze mocht ze wel. Hoe ze het ook bekeek, een van de vrouwen die ze aardig vond was een Duistervriend, en haar doodstraf stond al vast.
Toen de huurlingen waren vertrokken, na gehaaste buigingen, en vrouw Harfor de bedienden had weggestuurd met de restanten van de wijn, leunde Elayne achterover en zuchtte. ‘Dat heb ik heel slecht aangepakt, hè?’
‘Huurlingen hebben een sterke hand aan de leidsels nodig,’ antwoordde Birgitte, maar er kwam twijfel door de binding. Twijfel en ongerustheid.
‘Als ik het zeggen mag, Vrouwe,’ zei Norrij met zijn droge stem, ‘ik zie niet wat u anders had kunnen doen. Als u mild was geweest, hadden ze alleen maar de moed gehad om nog meer eisen te stellen.’ Hij had zich zo stil gehouden dat Elayne bijna was vergeten dat hij er was. Hij keek knipperend met zijn ogen om zich heen, als een waadvogel die zich afvroeg waar het water gebleven was. In tegenstelling tot de keurige vrouw Harfor zat zijn tabberd onder de inktvlekken, en zijn vingers ook. Ze keek met duidelijke afkeer naar de leren map in zijn handen.
‘Zouden jullie ons alleen willen laten, Sareitha, Careane?’ zei ze. Ze aarzelden even, maar ze konden niet anders dan hun hoofd buigen en als zwanen de kamer uit schrijden. ‘En jullie twee ook,’ zei ze over haar schouder tegen de gardevrouwen. Ze maakten geen enkele beweging!
‘Naar buiten!’ snauwde Birgitte met een ruk van haar hoofd waardoor haar vlecht zwaaide. ‘Nu!’ O, maar voor haar sprongen die twee wel! Ze draafden bijna naar de deuren!
Elayne keek boos naar de dichtvallende deur. ‘Het Licht brande me, ik wil geen slecht nieuws horen, niet vandaag. Ik wil niet horen hoeveel voedsel uit Illian en Tyr al bedorven is als het hier aankomt. Ik wil niets horen over brandstichting of meel vol graanklanders, of ratten in de riolen die zich sneller voortplanten dan ze kunnen worden gedood, of vliegen die zo vet zijn dat Caemlin wel een smerige stal lijkt. Ik wil voor de verandering eens wat goed nieuws horen.’ Het Licht verzenge haar, ze klonk nukkig! Maar eigenlijk voelde ze zich ook nukkig. O, wat stak haar dat! Ze probeerde een troon te bemachtigen maar gedroeg zich als een kind in een kinderkamer! Meester Norrij en vrouw Harfor keken elkaar aan, en dat maakte het alleen nog maar erger. Hij speelde met een zucht van spijt met zijn map. De man genoot ervan zijn getallen op te dreunen, zelfs al waren ze deprimerend. Ze verzetten zich er tenminste niet meer tegen hun verslag uit te brengen in elkaars gezelschap. Niet echt, tenminste. Ze waren bezitterig over hun eigen verantwoordelijkheden; ze hielden nauwlettend in de gaten of de ander geen grenzen verlegde en meldden het onmiddellijk als ze vonden dat dat gebeurd was. Maar ze beheerden het paleis en de stad efficiënt, zonder al te veel ruzie. ‘Zijn we afgeschermd, Vrouwe?’ vroeg Reene. Elayne haalde diep adem en deed de Novice-oefeningen die haar geenszins leken te kalmeren, en probeerde toen de Bron te omhelzen. Tot haar verbazing kwam saidar gemakkelijk, en vervulde haar met de zoetheid van het leven en met vreugde. En het kalmeerde haar ook. Zo ging het altijd. Boosheid of verdriet of gewoon in verwachting zijn kon het moeilijk maken de Kracht te omhelzen, maar zodra die haar vervulde, hielden haar emoties op met springen. Ze weefde vakkundig Vuur en Lucht met wat sporen van Water, maar toen ze klaar was, liet ze de Bron niet los. Het gaf een geweldig gevoel om vervuld te zijn van de Kracht, maar het was voornamelijk de wetenschap dat ze niet meer zonder reden zou gaan huilen of schreeuwen. Ze was niet zo dom om te veel te putten. ‘We zijn afgeschermd,’ zei ze. Haar ban werd geraakt door saidar, en toen was het weer weg. Iemand had geprobeerd haar af te luisteren, en niet voor het eerst. Met zoveel vrouwen in het paleis die konden geleiden, zou het verrassend zijn geweest als niemand probeerde te verspieden, maar ze wenste dat ze degene die dat probeerde kon opsporen. Ze durfde nu al bijna niets van enig gewicht te zeggen zonder dat er een ban was opgericht.