Выбрать главу

‘Dan heb ik wel wat goed nieuws,’ zei vrouw Harfor. Ze verplaatste haar map maar opende hem niet. ‘Van Jon Skellit.’ De barbier was heel ijverig in het overbrengen van zijn verslagen naar Arymilla, van tevoren goedgekeurd door Reene, en kwam telkens terug met nieuws dat hij in de kampen buiten de stad kon opvangen. Hij was in dienst van Naean Arawn, maar Naean, die Arymilla steunde, zou ongetwijfeld Skellits verslagen aan Arymilla doorbrieven. Helaas had ze nog niet veel gehad aan wat hij tot nu toe had ontdekt. ‘Hij zegt dat Arymilla en de Hoogzetels die haar steunen van plan zijn om als eerste groep Caemlin binnen te rijden. Ze schept er voortdurend over op, schijnbaar.’

Elayne zuchtte. Arymilla en de anderen bleven bij elkaar en verplaatsten zich van kamp tot kamp, schijnbaar zonder vast patroon, en er werd al enige tijd aanzienlijke moeite gedaan om van tevoren te ontdekken waar ze zouden zijn. Dan was het een eenvoudige zaak om soldaten door een Poort te sturen, ze allemaal tegelijk te grijpen en haar tegenstand te onthoofden. Voor zover zulke dingen eenvoudig konden zijn. Er zouden onder de beste omstandigheden mannen bij omkomen, sommige van de Hoogzetels konden ontsnappen, maar als alleen Arymilla maar kon worden gegrepen, was het afgelopen. Elenia en Naean hadden hun eigen aanspraak op de troon in het openbaar herroepen, en dat was onomkeerbaar. Die twee zouden Arymilla kunnen blijven steunen als ze vrij bleven – ze hadden zich te zeer aan haar gebonden – maar als Elayne Arymilla in handen had, hoefde ze eigenlijk alleen nog maar de steun te winnen van ten minste vier grote Huizen. Alsof dat makkelijk was.

Tot dusver hadden pogingen in die richting niets uitgehaald. Misschien zou er vandaag echter goed nieuws op dat punt komen. Maar aan dit nieuws had ze niets. Als Arymilla en de anderen Caemlin binnenreden, betekende dat dat de stad gevallen was. Erger nog, als Arymilla erover opschepte, dan moest ze geloven dat het niet lang meer zou duren. De vrouw was op veel manieren een dwaas, maar het zou een vergissing zijn haar te onderschatten. Ze had haar aanspraak op de troon niet zo lang gestand kunnen doen als ze een volkomen dwaas was.

‘Is dat uw goede nieuws?’ vroeg Birgitte. Zij zag de implicaties ook. ‘Een aanwijzing over wanneer dat zou moeten zijn, zou kunnen helpen.’

Reene spreidde haar handen. ‘Arymilla heeft Skellit een keer zelf een goudkroon gegeven, Vrouwe. Hij gaf hem aan mij als bewijs dat hij hervormd is.’ Ze kneep even haar lippen opeen; Skellit had zichzelf gered van de strop, maar hij zou nooit meer het vertrouwen winnen. ‘Dat is de enige keer dat de man binnen tien pas afstand van haar is geweest. Hij moet afgaan op wat hij uit de roddels van anderen kan opmaken.’ Ze aarzelde. ‘Hij is heel bang, Vrouwe. De mannen in die kampen zijn er zeker van dat ze de stad binnen een paar dagen zullen innemen.’

‘Bang genoeg om voor een derde keer over te lopen?’ vroeg Elayne zachtjes. Over dat andere viel niets te zeggen. ‘Nee, Vrouwe. Als Naean of Arymilla hoort wat hij gedaan heeft, gaat hij eraan, en dat weet hij. Maar hij is bang dat ze erachter komen als de stad valt. Ik denk dat hij er binnenkort misschien vandoor gaat.’

Elayne knikte grimmig. Huurlingen waren niet de enige ratten die vluchtten voor vuur. ‘Hebt u nog goed nieuws, Meester Norrij?’ De Eerste Klerk had er zwijgend bij gestaan, prutsend aan zijn leren map alsof hij niet naar Reene luisterde.

‘Ik denk dat ik vrouw Harfor kan overtreffen, Vrouwe.’ Zijn glimlach was misschien een pietsje triomfantelijk. D^ laatste tijd had hij maar zelden beter nieuws dan zij. ‘Ik heb een man van wie ik denk dat hij Mellar zal kunnen volgen. Mag ik hem binnen laten komen?’ Dat was nog eens goed nieuws. Vijf mannen hadden het leven gelaten toen ze Doilin Mellar ’s avonds de stad in waren gevolgd, en het leek meer dan toeval. De eerste keer had het geleken alsof de man het slachtoffer was geworden van een beurzensnijder, en ze had er niet verder over nagedacht toen ze een pensioen voor de weduwe had geregeld. De wachten hielden de misdaad enigszins in de hand – op de brandstichting na, dan – maar rovers gebruikten de duisternis als mantel om zich in te verstoppen. Bij de andere vier leek dat ook het geval, vermoord met een enkele messteek, hun beurzen leeg, maar hoe gevaarlijk de straten ’s nachts ook waren, dit kon nauwelijks nog toeval zijn.

Toen ze knikte, haastte de magere oude man zich naar de deuren, opende er een en stak zijn hoofd naar buiten. Ze hoorde niet wat hij zei – de ban werkte beide kanten op – maar even later kwam er een stevige wacht binnen. Hij duwde een schuifelende man voor zich uit met ketenen om zijn polsen en enkels. Alles aan de gevangene scheen... gemiddeld. Hij was niet dik en niet mager, niet groot en niet klein. Zijn haar en ogen waren van een onopvallende kleur bruin. Zijn gezicht was zo doorsnee dat ze betwijfelde of ze het zou kunnen beschrijven. Hij had geen enkel opvallend kenmerk. Zijn kleding was even onopvallend, een eenvoudige bruine jas en broek, niet van de beste wol maar ook niet echt slecht, wat gekreukeld en vuilig, een licht bewerkte riem met een eenvoudige metalen gesp waarvan je er tienduizenden zag in Caemlin. Kortom, hij was zeer gemakkelijk te vergeten. Birgitte gebaarde naar de wacht dat hij de vent een eind van de stoelen vandaan tot stilstand moest brengen, en zei hem buiten te wachten.

‘Een betrouwbaar man,’ zei Norrij, terwijl de wacht vertrok. ‘Afrim Hansard. Hij heeft uw moeder trouw gediend en weet zijn mond te houden.’

‘Ketenen?’ vroeg Elayne.

‘Dit is Samwil Hark, Vrouwe,’ zei Norrij, en keek naar de man met een nieuwsgierigheid alsof hij een onbekend en vreemd gevormd dier was. ‘Een zeer succesvol beurzensnijder. De wachten hebben hem alleen kunnen grijpen omdat een andere schurk eh... “de kat op hem losliet”, zoals ze op straat zeggen, in ruil voor strafvermindering voor een derde gewelddadige beroving.’ Een dief zou die kans zeker grijpen. Niet alleen duurde de afranseling na een derde beroving langer, maar het dievenmerk dat op zijn voorhoofd werd gebrand zou veel moeilijker te verbergen zijn dan het teken op zijn duim voor zijn tweede overtreding. ‘Iemand die zo lang aan de sterke arm is ontsnapt als baas Hark, zou de taak die ik voor hem in gedachten heb heel goed moeten kunnen uitvoeren.’

‘Ik ben onschuldig, dat ben ik, Vrouwe.’ Hark wreef met zijn knokkels over zijn voorhoofd en de ijzeren ketens rammelden. Hij grijnsde innemend en praatte heel snel. ‘Het is niets dan leugens en toevalligheden, dat is het. Ik ben een brave dienaar van de koningin, dat ben ik. Ik heb uw moeders kleuren gedragen tijdens de rellen, Vrouwe. Niet dat ik deelnam aan de rellen, begrijpt u. Ik ben een klerk als ik werk heb, wat ik nu niet heb. Maar ik heb haar kleuren op mijn pet gedragen en iedereen kon het zien, zo is het.’ Birgittes scepsis stroomde door de binding.