Elayne ging met tegenzin akkoord met aanhoudende geheimhouding. De Kinne zouden veilig moeten zijn in groepen. ‘Breng Chanelle op de hoogte van Reanne en de anderen. Ik kan me niet voorstellen dat de windvindsters in gevaar zijn – hen kwijtraken is minder schadelijk voor mij dan het verlies van de Kinne – maar zou het niet prachtig zijn als ze besloten te vertrekken?’
Ze verwachtte niet dat ze dat zouden doen – Chanelle durfde niet terug naar het Zeevolk zolang de overeenkomst niet was vervuld – maar het zou een zonnestraaltje zijn op een verder ellendige dag als ze dat wel deden. Het leek tenminste onwaarschijnlijk dat er nog iets ergers kon gebeuren vandaag. Die gedachte deed haar huiveren. Het Licht geve dat er niets ergers gebeurde.
Arymilla duwde haar bord grimassend van zich af. Ze had mogen kiezen waar ze wilde slapen – Arlene, haar bediende, maakte die keus voor haar; de vrouw wist waar ze van hield – en het minste wat ze had verwacht was een fatsoenlijke maaltijd, maar het schapenvlees was vet en bovendien bijna bedorven. Dat gebeurde de laatste tijd veel te vaak. Deze keer zou ze de kok laten afranselen! Ze wist niet zeker voor wie van de edelen in het kamp hij werkte, alleen dat hij volgens zeggen de beste was die erbij zat – de beste! – maar dat maakte niet uit. Hij zou worden afgeranseld als voorbeeld voor de anderen. En dan weggestuurd, natuurlijk. Je kon een kok nooit meer vertrouwen nadat je hem gestraft had.
De stemming in de tent was verre van levendig. Verschillende edelen in het kamp hadden gehoopt op een uitnodiging om met haar te eten, maar geen van hen stond hoog genoeg. Ze begon spijt te krijgen dat ze er niet een of twee had uitgenodigd, zelfs al waren het Naeans of Elenia’s mensen. Ze hadden misschien voor wat vermaak kunnen zorgen. Haar naaste bondgenoten zaten bij haar aan tafel en gaven de indruk dat ze op een begrafenis waren. O, de magere oude Nasin, zijn dunner wordende witte haar ongekamd, zat met smaak te eten en merkte blijkbaar niet dat het vlees bijna bedorven was; hij klopte haar vaderlijk op de hand.
Ze glimlachte naar hem terug als een plichtsgetrouwe dochter. Die dwaas droeg vanavond een van zijn met bloemetjes geborduurde jassen. Het ding kon doorgaan voor de badmantel van een vrouw! Gelukkig richtte hij al zijn wellustige blikken over de tafel op Elenia; de vrouw met de honingkleurige haren kromp ineen en haar vosachtige gezicht werd bleek telkens als ze naar hem keek. Ze had de leiding over Huis Sarand alsof zij de Hoogzetel was in plaats van haar man, maar ze vreesde toch dat Arymilla Nasin zijn gang zou laten gaan met haar. Die dreiging was nu onnodig, maar was goed om achter de hand te hebben voor het geval dat. Ja, Nasin vermaakte zich kostelijk in zijn nutteloze achtervolging van Elenia, maar de anderen waren verzonken in gepeins. Ze hadden hun eten nauwelijks aangeraakt, en haar twee bedienden renden om de wijnbekers gevuld te houden. Ze vertrouwde de bedienden van anderen liever niet. De wijn was tenminste nog niet bedorven.
‘Ik vind nog steeds dat we met veel meer man tegelijk moeten aanvallen,’ gromde Lir dronken in zijn beker. De Hoogzetel van Baryn droeg een rode jas die was versleten door de riemen van zijn wapenrusting, en hij wilde altijd toeslaan. Subtiliteit begreep hij gewoon niet. ‘Mijn ogen-en-oren melden dat er elke dag meer wapenlieden de stad binnengaan door die “Poorten”.’ Hij schudde zijn hoofd en mompelde iets in zichzelf. Die man geloofde die geruchten over tientallen Aes Sedai in het koninklijk paleis echt. ‘Alles wat we met die kleine aanvalletjes bereiken is dat we manschappen verliezen.’
‘Daar ben ik het mee eens,’ zei Karind, prutsend met een grote gouden pin op haar boezem, gebrandverfd met de rennende Rode Vos van Anshar. Ze was niet minder aangeschoten dan Lir. Haar vierkante gezicht stond een beetje slap. ‘We moeten doorstoten in plaats van manschappen verspillen. Zodra we de muren over zijn, hebben we iets aan onze grotere aantallen.’
Arymilla’s mond verstrakte. Ze konden haar toch op z’n minst het ontzag tonen dat ze verdiende als toekomstige koningin van Andor, in plaats van haar steeds maar tegen te spreken. Helaas waren Baryn en Anshar niet zo stevig aan haar gebonden als Sarand en Arawn. In tegenstelling tot Jarid en Naean hadden Lir en Karind hun steun voor haar aangekondigd zonder dat op schrift te zetten. Dat had Nasin ook niet gedaan, maar hem zou ze niet kwijtraken. Ze had hem om haar pols gewonden als een armband.
Ze forceerde een glimlach en liet haar stem vrolijk klinken. ‘We raken huurlingen kwijt. Waar zijn huurlingen anders goed voor dan om te sterven in plaats van onze eigen wapenlieden?’ Ze hield haar wijnbeker omhoog en een slanke man in een met zilver afgezette blauwe livrei haastte zich om die te vullen. Hij was zelfs zo gehaast dat hij een druppel op haar hand morste. Omdat ze zo boos keek, greep hij een zakdoek om de druppel op te vegen voordat ze haar hand kon wegtrekken. Zijn zakdoek! Het Licht mocht weten waar dat vieze ding was geweest, en hij had haar ermee aangeraakt! Zijn mond vertrok van angst toen hij achteruit stapte, buigingen maakte en verontschuldigingen mompelde. Laat hem nog maar blijven tot na de maaltijd. Daarna kon hij worden ontslagen. ‘We hebben al onze wapenlieden nodig als ik tegen de Grenslanders optrek. Of niet, Naean?’
Naean bewoog schokkerig alsof ze met een naald was geprikt. Ze was slank en bleek in haar gele zijde met zilveren patronen van Arawns Drie Sleutels op het borststuk, en begon er de laatste weken afgemat uit te zien; haar blauwe ogen lagen diep en keken vermoeid. Al haar hooghartige maniertjes waren verdwenen. ‘Natuurlijk, Arymilla,’ zei ze meegaand, en dronk haar beker leeg. Mooi. Zij en Elenia waren zeker getemd, maar Arymilla controleerde het zo nu en dan om er zeker van te zijn dat ze geen van beiden weer een ruggengraat ontwikkelden.
‘Als Luan en de anderen je niet willen steunen, wat heeft het dan voor zin om Caemlin in te nemen?’ Sylvase, Nasins kleindochter en erfgename, sprak maar zo zelden dat de vraag als een verrassing kwam. Ze was stevig en net niet knap en had normaal een lege blik in haar ogen, maar nu stonden haar blauwe ogen vrij scherp. Iedereen staarde haar aan. Dat leek haar niet in het minst te deren. Ze speelde met een wijnbeker, maar Arymilla dacht dat het pas haar tweede was. ‘Als we tegen de Grenslanders moeten vechten, waarom nemen we Luans wapenstilstand dan niet aan, zodat Andor zijn volledige kracht kan inzetten, ongehinderd door verdelingen?’ Arymilla glimlachte. Ze had zin om dat domme wicht te slaan. Nasin zou daar echter boos om worden. Hij wilde dat ze Arymillaas ‘gast’ bleef om te voorkomen dat hij werd afgezet als Hoogzetel -ergens leek hij te beseffen dat zijn verstand hem verliet; maar hij was van plan Hoogzetel te blijven tot hij stierf – maar hij hield wel van haar. ‘Ellorien en sommige anderen komen nog wel naar me toe, kind,’ zei ze gladjes. Dat kostte wat moeite. Wie dacht die griet wel niet dat ze was? ‘Aemlyn, Arathelle, Pelivar. Ze hebben hun grieven over Trakand.’ Ze zouden vast en zeker komen zodra Elayne en Dyelin uit de weg waren geruimd. Die twee zouden de val van Caemlin niet overleven. ‘Zodra ik de stad in handen heb, zijn ze toch van mij. Drie van Elaynes bondgenoten zijn kinderen, en ook Conail Northan is weinig meer dan een kind. Ik denk dat ik ze wel kan overtuigen hun steun aan mij te betuigen.’ En als zij dat niet kon, dan zou baas Lounalt het zeker kunnen. Als ze kinderen aan hem en zijn koorden moest overleveren, dan was dat jammer, ik ben koningin bij zonsondergang op de dag dat Caemlin in mijn handen valt. Of niet, vader?’
Nasin lachte en spuugde halfgekauwde stukken vlees over tafel. ‘Ja, ja,’ zei hij, en klopte op Arymilla’s hand. ‘Luister naar je tante, Sylvase. Doe wat ze zegt. Ze is binnenkort de koningin van Andor.’ Zijn glimlach verdween en zijn stem klonk vreemd, bijna... smekend. ‘Denk eraan, jij wordt Hoogzetel van Caeren als ik er niet meer ben. Als ik er niet meer ben. Dan ben jij Hoogzetel.’