Выбрать главу

‘Niet geliefd, zoals ik zei,’ zei Cadsuane streng, en verhief haar stem. Ze wierp een korte boze blik op Min voordat ze haar aandacht weer op Rhand richtte. Haar gezicht was glad, uitgestreken, het gezicht van een Aes Sedai. Haar donkere ogen waren hard, als gepolijste zwarte stenen. ‘Vooral in Tarabon, Amadicia en Altara, maar ook elders. Als je de Seanchanen laat houden wat ze al hebben ingepikt, welke landen geef je dan straks nog weg? Zo zullen de meeste heersers de zaak bekijken.’

Rhand liet zich weer in zijn stoel vallen, stak zijn benen voor zich uit en kruiste zijn enkels. ‘Het maakt niet uit hoe ongeliefd het is. Ik ben in Tyr door die deur-ter’angreaal gegaan, Cadsuane. Wist je daarvan?’ Haar gouden versieringen wiebelden toen ze ongeduldig knikte.

‘Een van mijn vragen aan de Aelfinn was: “Hoe kan ik de Laatste Slag winnen?” ’

‘Dat is een gevaarlijke vraag,’ zei ze zachtjes, ‘omdat die de Schaduw raakt. De gevolgen kunnen schijnbaar erg onplezierig zijn. Wat was het antwoord?’

‘“Het noorden en oosten moeten als één zijn. Het westen en het zuiden moeten als één zijn. De twee moeten als één zijn.” ’ Hij blies een kring van rook uit en nog een door het midden toen de kring zich verspreidde. Dat was niet het hele antwoord. Hij had gevraagd hoe hij kon winnen en overleven. Het laatste deel van het antwoord was geweest: ‘Om te leven, moet je sterven.’ Niet iets wat hij binnen afzienbare tijd ter sprake zou brengen waar Min bij was. Of waar wie dan ook bij was, behalve Alivia. Nu moest hij er alleen nog achter zien te komen hoe hij kon leven door te sterven. ‘Eerst dacht ik dat het betekende dat ik overal moest overwinnen, maar dat was niet wat ze zeiden. Wat als het betekent dat de Seanchanen het westen en zuiden in handen hebben, wat nu eigenlijk al het geval is, en er een bondgenootschap is om in de Laatste Slag te vechten, de Seanchanen samen met alle anderen?’

‘Dat is mogelijk,’ gaf ze toe. ‘Maar als je deze... wapenstilstand wilt, waarom verplaats je dan een schijnbaar aanzienlijk leger naar Arad Doman en versterk je wat er al in Illian is?’

‘Omdat Tarmon Gai’don op handen is, Cadsuane, en ik niet tegelijkertijd tegen de Schaduw én de Seanchanen kan vechten. Ik heb een wapenstilstand nodig, of ik moet ze koste wat het kost verpletteren. De Voorspellingen zeggen dat ik de negen manen aan me moet binden. Ik begrijp pas sinds een paar dagen wat dat betekent. Zodra Bashere terugkeert, weet ik wanneer en waar ik de Dochter van de Negen Manen zal ontmoeten. De enige vraag is nu hoe ik haar moet binden, en die zal zij moeten beantwoorden.’ Hij sprak terloops en blies zo nu en dan een kring rook uit. De reacties liepen uiteen. Loial schreef alleen maar heel snel mee, probeerde elk woord op te vangen, terwijl Harilin en Enaila doorgingen met hun spel. Als er met de speren moesten worden gedanst, waren zij er klaar voor. Alivia knikte, ongetwijfeld hopend dat degenen die haar vijfhonderd jaar een a’dam hadden laten dragen verpletterd zouden worden. Logain had een nieuwe wijnkom gevonden en die gevuld met wat er nog in de kan zat, maar hij hield de kom alleen vast en dronk er niet uit, en zijn gezichtsuitdrukking was onpeilbaar. Nu bestudeerde Verin Rhand heel aandachtig. Maar ze was altijd al nieuwsgierig naar hem geweest. Maar waarom in het Licht was Min zo vreselijk bedroefd? En Cadsuane...

‘Als je maar hard genoeg slaat, breekt zelfs een steen,’ zei ze, haar gezicht een Aes Sedai-masker van kalmte. ‘En staal verbrijzelt. De eikenboom vecht tegen de wind en breekt. De wilg buigt door als het moet en overleeft het.’

‘Een wilg kan Tarmon Gai’don niet winnen,’ zei hij tegen haar. De deur kraakte weer open en Ethin liep naar binnen. ‘Drakenheer, er zijn drie Ogier aangekomen. Ze waren zeer blij om te horen dat meester Loial hier is. Een van hen is zijn moeder.’

‘Mijn moeder?’ piepte Loial, maar zelfs zijn gepiep klonk als een holle wind die door grotten blies. Hij sprong zo snel op dat zijn stoel achteroverviel, handenwringend en met hangende oren. Hij keek naar links en naar rechts alsof hij naar een andere uitweg dan de deur zocht. ‘Wat moet ik doen, Rhand? Die andere twee moeten Ouder Haman en Erith zijn. Wat moet ik doen?’

‘Vrouw Covril zei dat ze u zeer graag wilde spreken, Meester Loial,’ zei Ethin met zijn krakende stem. ‘Zeer graag. Ze zijn allemaal nat van de regen, maar ze zei dat ze in de Ogierzitkamer boven op u zouden wachten.’

‘Wat moet ik doen, Rhand?’

‘Je zei dat je met Erith wilde trouwen,’ zei Rhand zo vriendelijk als hij kon. Vriendelijkheid viel hem zwaar, behalve bij Min. ‘Maar mijn boek! Mijn aantekeningen zijn niet compleet, en nu kom ik er nooit achter wat er volgt. Erith zal me meenemen naar stedding Tsofu.’

‘Poeh!’ Cadsuane pakte haar borduurwerk weer op en begon heel precies met de naald te werken. Ze maakte het oude symbool van de Aes Sedai, de Drakentand en de Vlam van Tar Valon versmolten in een zwart met witte schijf, gescheiden door een kronkelende lijn. ‘Ga naar je moeder, Loial. Als ze Covril, dochter van Ella dochter van Soong is, wil je haar niet laten wachten. Zoals je ongetwijfeld weet.’

Loial leek Cadsuanes woorden op te vatten als een bevel. Hij begon zijn pen weer schoon te vegen en deed de dop op zijn inktpot. Maar hij deed alles langzaam en met hangende oren. Af en toe kreunde hij droevig, half tegen zichzelf: ‘Mijn boek!’

‘Nou,’ zei Verin, en hield haar breiwerk keurend omhoog, ‘ik denk dat ik hier alles heb gedaan wat ik kon. Ik denk dat ik Tomas maar ga opzoeken. Van de regen krijgt hij pijn in zijn knie, hoewel hij dat zelfs tegenover mij ontkent.’ Ze keek naar het raam. ‘Het lijkt wel minder te worden.’

‘En ik denk dat ik naar Lan ga,’ zei Nynaeve, en pakte haar rokken bijeen. ‘Daar is het gezelschap beter.’ Ze gaf een ruk aan haar vlecht en keek boos naar Alivia en Logain. ‘De wind zegt me dat er een storm op komst is, Rhand. En je weet dat ik niet de regen bedoel.’

‘De Laatste Slag?’ vroeg Rhand. ‘Wanneer?’ Als het op het weer aankwam, kon ze soms aan de wind horen wanneer de regen kwam, op een uur nauwkeurig.

‘Misschien, en weet ik niet. Onthoud het maar gewoon. Er is een storm op komst. Een vreselijke storm.’ Boven hun hoofd rolde de donder.

19

Geloften

Loial keek onbehaaglijk toe terwijl Nynaeve de ene kant op schreed door de met lampen verlichte gang en Verin de andere kant op. Geen van beiden kwamen ze hoger dan zijn middel, maar ze waren Aes Sedai. Die gedachte legde zo’n knoop in zijn tong, dat tegen de tijd dat hij moed had verzameld om een van hen te vragen met hem mee te gaan, ze allebei om een hoek verdwenen waren. Het landhuis was een groot gebouw, over de jaren heen uitgebreid zonder vooropgezet plan voor zover hij kon beoordelen, en vaak kruisten de gangen elkaar in vreemde hoeken. Hij wilde echt dat hij een Aes Sedai bij zich had wanneer hij zijn moeder onder ogen kwam. Zelfs Cadsuane, hoewel hij heel zenuwachtig werd van hoe ze Rhand altijd in het nauw bracht. Vroeg of laat zou Rhand ontploffen. Hij was niet dezelfde man als toen Loial hem voor het eerst ontmoette in Caemlin, of zelfs de man die hij in Cairhien had achtergelaten. De bui die om Rhand heen hing was nu donker en rotsachtig, een dichte kluwen leeuwenklauw en onvaste grond onder de voeten. Het hele huis voelde zo als Rhand er was. Een slanke, grijsharige bediende met een mand gevouwen handdoeken schrok van hem, schudde haar hoofd en mompelde iets in zichzelf voor ze een korte kniks voor hem maakte en verder liep. Ze maakte een kleine zijstap, alsof ze om iets heen liep. Of om iemand heen. Hij staarde naar die plek en krabde achter zijn oor. Misschien zag hij alleen de doden van de Ogier. Niet dat hij dat wilde. Het was droevig genoeg om te weten dat de dode mensen niet langer konden rusten. Als hetzelfde voor Ogier zou blijken, zou zijn hart breken. Waarschijnlijk zouden ze toch alleen binnen de stedding verschijnen. Hij zou echter wel eens een dorp willen zien verdwijnen. Geen echt dorp, maar een dorp dat zo dood was als die geesten die de mensen beweerden te zien. Misschien kon je door de straten lopen voor het dorp verdween en zien hoe de mensen eruitzagen voor de Oorlog van de Honderd Jaren, of zelfs voor de Trollok-oorlogen. Dat zei Verin tenminste, en zij scheen er veel van te weten. Dat zou zeker een vermelding in zijn boek waard zijn. Het zou een mooi boek worden. Hij krabde met twee vingers aan zijn baard – dat ding jeukte! – en zuchtte. Het zou een mooi boek geweest zijn. Hier in de gang staan was alleen maar uitstel van het onvermijdelijke. Als je een struik moest weghalen en het steeds maar uitstelde, vond je er altijd smoorkruid in, ging het oude gezegde. Maar hij had het gevoel alsof dat smoorkruid strak om hem heen gewikkeld zat. Hijgend volgde hij de bediende helemaal tot aan de brede trap die naar de Ogiervertrekken leidde.