Выбрать главу

De trap had stevige armleuningen, schouderhoog bij de grijsharige vrouw en stevig genoeg voor een Ogier om zich fatsoenlijk aan vast te houden. Hij was vaak bang om tegen de leuningen van de mensentrappen te gaan staan, uit angst dat hij ze zou breken. Er liep een trap met treden voor mensenvoeten langs de met hout beklede muur, en aan de buitenkant voor Ogier.

De vrouw was oud in mensenjaren, maar ze beklom de trap sneller dan hij en haastte zich al door de gang toen hij boven aankwam. Ze bracht ongetwijfeld die handdoeken naar de kamer van zijn moeder, en naar Ouder Haman en Erith. Ze zouden vast willen opdrogen voor ze met hem spraken. Dat zou hij ook voorstellen. Het gaf hem wat tijd om na te denken. Zijn gedachten leken even traag als zijn voeten, en zijn voeten voelden aan als molenstenen. Langs de gang lagen zes slaapkamers voor Ogier, en de gang zelf was groot genoeg voor hen – als hij zijn handen omhoogstak, kon hij de balken van de zoldering nog niet aanraken. Er waren een voorraadkamer, een badkamer met een grote koperen badkuip, en een zitkamer. Dit was het oudste deel van het huis, bijna vijfhonderd jaar oud. De levensspan van een heel oude Ogier, maar vele levens voor mensen. Ze leefden maar zo kort, behalve de Aes Sedai; daarom flitsten ze natuurlijk rond als honingvogels. Maar zelfs Aes Sedai konden bijna even duizelingwekkend zijn als de rest. Dat was verwarrend.

De deur naar de zitkamer was besneden met een Grote Boom, geen werk van Ogier, maar met veel bijzonderheden en meteen herkenbaar. Hij bleef staan, trok zijn jas recht, kamde met zijn vingers door zijn haar en wenste dat hij tijd had om zijn laarzen te poetsen. Er zat een inktvlek op zijn mouw, maar hij had ook geen tijd om daar iets aan te doen. Cadsuane had gelijk. Hij kon zijn moeder niet laten wachten. Vreemd dat Cadsuane van haar wist. Misschien kende ze haar wel. Covril, dochter van Ella dochter van Soong, was een befaamd Spreekster, maar hij had niet beseft dat ze Buiten bekend was. Licht, hij hijgde bijna van angst.

Hij probeerde zijn ademhaling te beheersen en stapte naar binnen. Zelfs hier kraakten de deuren. De bedienden waren stomverbaasd geweest toen hij om wat olie vroeg om de scharnieren mee te smeren – dat was hun taak; hij was een gast – maar zelf waren ze er nog niet aan toegekomen.

De kamer met de hoge zoldering was vrij ruim, met donker papier tegen de wanden, met ranken besneden stoelen en tafels en gietijzeren staande lampen van de juiste hoogte, waarvan de weerspiegelde vlammen boven zijn hoofd dansten. Op een plank vol boeken na, allemaal zo oud dat de leren kaften schilferden en die hij allemaal had gelezen, was alleen een kleine schaal van zanghout door Ogier gemaakt. Een mooi stuk; hij wilde dat hij wist wie hem had gezongen, maar het ding was zo oud dat ertegen zingen zelfs geen echo had opgeroepen. Toch was alles gemaakt door iemand die op z’n minst in een stedding was gewéést. De stukken zouden in elk onderkomen hebben gepast. Natuurlijk leek de kamer in niets op de kamer in een stedding, maar heer Algarins voorvader had in ieder geval een poging gedaan om zijn bezoekers op hun gemak te stellen. Zijn moeder stond voor een van de stenen open haarden. Ze had een sterk gezicht en hield haar met ranken geborduurde rokken gespreid voor het vuur om ze te drogen. Hij slaakte een zucht van verlichting toen hij zag dat ze niet zo doorweekt was als hij had verwacht, hoewel hij nu niet meer kon voorstellen dat ze de tijd moesten nemen om goed op te drogen. Hun regenmantels waren vast lek geraakt. Dat gebeurde na een tijdje, als de anijsolie er afsleet. Misschien zou ze ook niet in zo’n slechte bui zijn als hij vreesde. De witharige Ouder Haman, zijn wijde overjas vol grote donkere vochtvlekken, bekeek een bijl die hij van de muur had gepakt en schudde zijn hoofd. De steel was even lang als hijzelf. Er waren er twee van, gemaakt tijdens de Trollok-oorlogen of zelfs nog eerder. De lange bijlkoppen waren ingelegd met goud en zilver, en dat gold ook voor twee druk versierde puntige snoeimessen met lange heften. Snoeimessen, scherp aan de ene kant en met randen aan de andere kant, hadden altijd lange heften, maar het inlegsel en de lange rode kwasten gaven aan dat deze ook als wapens waren bedoeld. Niet de beste keuze voor de muren van een kamer om in te lezen of te praten of rustig de stilte te overdenken.

Maar Loials blik ging voorbij aan zijn moeder en Ouder Haman naar de andere haard, waar Erith, klein en bijna breekbaar, haar eigen rokken stond te drogen. Haar mond was recht, haar neus kort en mooi rond, haar ogen hadden dezelfde kleur als de rijpe zaadbol van een zilverbel. Kortom: ze was prachtig! En haar oren, die uit het glanzend zwarte haar staken dat over haar rug... Ze waren gebogen en vlezig, met fijne toefjes haar dat er zo zacht uitzag als het pluis van een paardenbloem, en het waren de mooiste oren die hij ooit had gezien. Niet dat hij zo ruw zou zijn om dat te zeggen. Ze glimlachte naar hem, een heel geheimzinnige glimlach, en zijn eigen oren trilden van schaamte. Ze wist toch zeker niet wat hij dacht? Toch? Rhand zei dat vrouwen het soms wisten, maar dat gold voor mensenvrouwen.

‘Ach, daar ben je,’ zei zijn moeder, en zette haar vuisten op haar heupen. Zij schonk hem geen glimlach. Haar wenkbrauwen hingen omlaag en haar kaak stond strak. Als dit haar betere bui was, had ze net zo goed doorweekt kunnen zijn. ‘Ik moet zeggen dat je me behoorlijk hebt laten rondrennen, maar ik heb je nu en ik ben niet van plan je weer te laten weglopen... Wat is dat op je lip? En je kin! Nou, die kun je meteen weer afscheren. En grimas niet zo naar me, zoon Loial.’

Hij raakte ongemakkelijk het haar op zijn bovenlip aan en probeerde zijn gezicht in de plooi te krijgen – als je moeder je met zoon aansprak, kon je haar maar beter serieus nemen – maar het was moeilijk. Hij wilde een baard en snor. Sommigen vonden het misschien verwaand, zo jong als hij was, maar toch...

‘We hebben inderdaad rondgerend,’ zei Ouder Haman droog, en hing de bijl weer aan de haken. Hij had lange witte snorrenbaarden die voorbij zijn kin hingen en een lange smalle baard die tot op zijn borst kwam. Goed, hij was meer dan driehonderd jaar oud, maar toch leek het oneerlijk. ‘We hebben heel wat af gerend. Eerst liepen we naar Cairhien, omdat we hadden gehoord dat je daar was, maar je was al weg. Na een oponthoud in stedding Tsofu zijn we doorgelopen naar Caemlin, waar de jonge Altor ons vertelde dat je in Tweewater was en ons daarheen bracht. Maar je was alweer weg. Naar Caemlin, zo scheen het!’ Zijn wenkbrauwen kropen bijna tot aan zijn haargrens, ik begon al te denken dat we kringetje-in-de-rondte aan het spelen waren.’

‘De mensen in Emondsveld vertelden ons hoe heldhaftig je was,’ zei Erith, en haar hoge stem klonk als muziek. Ze greep haar rokken met beide handen vast, haar oren trilden van opwinding en ze leek op het punt te staan om op en neer te springen. ‘Ze hebben ons alles verteld over hoe je tegen Trolloks en Myrddraal hebt gevochten, en dat je helemaal alleen de Poort in Manetheren hebt gesloten zodat er niet meer konden komen.’

‘Ik was niet alleen,’ protesteerde Loial, wuivend met zijn handen. Hij dacht dat zijn oren van zijn hoofd zouden vallen, zo hard trilden ze van schaamte. ‘Gaul was bij me. We hebben het samen gedaan. Ik zou de Poort nooit hebben bereikt zonder Gaul.’ Ze trok haar fraaie neus naar hem op en wilde niets van Gauls hulp weten. Zijn moeder snoof. Haar oren stonden stijf van afkeer. ‘Domheid. Vechten. Jezelf in gevaar brengen. Gokken. Alles. Pure domheid, en ik wil het niet meer hebben.’