Anderen hadden de roep van de Ogier ook gehoord of misschien toevallig uit het raam gekeken. Er kwamen bliksems neer tussen de aanstormende Trolloks; zilverachtige schichten die met bulderend geweld insloegen en de enorme lichamen alle kanten op smeten. Elders barstte de grond uit in vlammen, spoten er zand en stukken Trolloks omhoog, hoofden, armen, benen tollend door de lucht. Ze werden geraakt door bollen van vuur die telkens tientallen Trolloks doodden. Maar ze renden door, minstens even snel als paarden. Rhand zag de wevingen niet waarmee sommige van die bliksemflitsen werden gemaakt. Nu ze ontdekt waren begonnen de Trolloks te schreeuwen, een woordeloos woedend gebulder. Bij de bijgebouwen met rieten daken, grote stevige schuren en stallen, staken enkele van Basheres Saldeanen hun hoofd naar buiten, trokken ze snel weer terug en deden de deuren achter zich dicht.
‘Heb je je Aes Sedai verteld dat ze mogen geleiden om zich te verdedigen?’ zei hij kalm.
‘Zie ik er zo dom uit dat ik dat niet zou doen?’ snauwde Logain. Hij stond bij een ander venster en hield saidin al vast, bijna evenveel als Rhand kon putten. Hij weefde zo snel hij kon. ‘Ben je nog van plan te helpen, of ga je alleen maar toekijken, mijn Drakenheer?’ Dat klonk veel te sarcastisch, maar dit was niet het juiste tijdstip om daarover te beginnen.
Rhand haalde diep adem en greep de randen van de voorzetramen vast tegen de duizeligheid die zou komen – de drakenkoppen met gouden manen op de rug van zijn handen leken te kronkelen – en reikte uit om de Kracht te grijpen. Zijn hoofd tolde toen saidin door hem stroomde, ijzige vlammen en verkruimelende bergen, een chaos die probeerde hem onderuit te trekken. Maar genadig rein. Hij voelde nog steeds het wonderbaarlijke daarvan. Zijn hoofd tolde en zijn maag draaide zich om, die vreemde ziekte die gepaard zou moeten gaan met de smet, maar dat was niet waarom hij zich nog steviger aan het venster vasthield. De Ene Kracht vulde hem – maar in dat ene ogenblik van duizeligheid pakte Lews Therin de Kracht van hem af. Verdoofd van afgrijzen staarde hij naar de Trolloks en Myrddraal die op de bijgebouwen af kwamen stormen. Met de Kracht in hem zag hij de pinnen die op de enorme gepantserde schouders waren bevestigd. De zilveren wervelwind van de Ahf’frait-bende en de bloedrode drietand van de Ko’bal. De gevorkte bliksem van de Ghraem’lan en de haakbijl van de Al’ghol. De ijzeren vuist van de Dhai’mon en de rode, bloedige vuist van de Kno’mon. En er waren schedels bij. De gehoornde schedel van de Dha’vol, de opgestapelde mensenschedels van de Ghar’ghael, de schedel die werd doorkliefd door een kromzwaard van de Dhjin’nen en de schedel met de dolk erin van de Bhan’sheen. Trolloks hielden van schedels, als ze al van iets hielden.
Het leek wel alsof de twaalf grootste bendes erbij waren, en nog een paar kleinere. Hij zag pinnen die hij niet herkende. Iets wat leek op een starend oog, een met een dolk doorstoken hand, een mannen-vorm in vlammen.
Ze naderden de bijgebouwen, waar zwaarden door het rieten dak begonnen te steken toen de Saldeanen probeerden zich een weg naar het dak te banen. Riet was sterk. Ze zouden wanhopig hard moeten werken. Vreemd, de gedachten die je had als een waanzinnige je bij je volgende hartslag kon vermoorden.
Stromingen Lucht duwden het venster voor hem naar buiten in een wolk van verbrijzeld glas en versplinterd hout. Mijn banden, hijgde Lews Therin. Waarom kan ik mijn handen niet bewegen? Ik moet mijn handen optillen! Aarde, Lucht en Vuur vormden zich tot een weving die Rhand niet kende, zes stuks tegelijk. Maar zodra hij ze zag draaien, wist hij het. Bloesems van Vuur. Er verschenen zes verticale rode schachten tussen de Trolloks, tien voet hoog en dunner dan Rhands onderarm. De dichtstbijzijnde Trolloks zouden het hoge gejank ervan horen, maar als ze geen herinneringen overgeleverd hadden gekregen van de Oorlog van de Schaduw, zouden ze niet beseffen dat ze de dood hoorden. Lews Therin spon de laatste draad Lucht en er ontplofte vuur. Met een gebulder waardoor het landhuis trilde, zette elke rode schacht binnen een hartslag uit tot een vlammende schijf van dertig voet doorsnede. Koppen met hoorns en snuiten vlogen de lucht in, samen met tollende armen, benen met laarzen er nog aan en benen die eindigden in poten of hoeven. Er gingen Trolloks op honderd pas afstand van de ontploffingen of nog verder weg neer, en slechts enkele stonden weer op. Zelfs terwijl hij die webben spon, spon Lews Therin nog zes andere, Geest aangeraakt met Vuur, de weving voor een Poort, maar toen voegde hij er op bepaalde plaatsen wat Aarde aan toe. De bekende zilverblauwe verticale strepen verschenen, niet ver van het landhuis vandaan. Ze wervelden. En veranderden... Niet in openingen, maar in de mistige achterzijde van een Poort, vier bij vier pas. In plaats van open te blijven, draaiden ze weer dicht en bleven aanhoudelijk open- en dichtdraaien. Ze bleven ook niet op dezelfde plaats staan maar wervelden in de richting van de Trolloks. Poorten, maar ook weer niet. Doodspoorten. Zodra de Doodspoorten in beweging kwamen, knoopte Lews Therin de webben af, een losse knoop die slechts korte tijd zou houden voordat de weving zou oplossen, en begon opnieuw te spinnen. Nog meer Doodspoorten, nog meer Bloesems van Vuur. De muren van het huis rammelden ervan, Trolloks werden opgeblazen en aan de kant geslingerd. De eerste wervelende Doodspoort raakte de Trolloks en sneed door hen heen. De steeds openende en sluitende poorten hadden niet alleen een scherpe snijrand. Daar waar een Doodspoort langs was gekomen, waren eenvoudig geen Trolloks meer. Mijn handen! jankte de waanzinnige. Mijn handen! Langzaam hief Rhand zijn handen en stak ze door de opening. Onmiddellijk weefde Lews Therin een ingewikkelde combinatie van Vuur en Aarde, en er schoten rode draden uit Rhands vingertoppen, tien uit elke vinger, die zich verspreidden. Pijlen van Vuur. Dat wist hij. Zodra die verdwenen waren, verschenen de volgende, zo snel dat ze leken te flikkeren in plaats van echt te verdwijnen. Trolloks die werden geraakt door de draden, struikelden toen hun vlees en bloed in een flits tot voorbij het kookpunt werden verhit en ontploften. Ze vielen neer met grote gaten in hun lichamen. Vaak vielen er twee of drie na elkaar ten prooi aan een draad voordat die uitdoofde. Hij spreidde zijn vingers en bewoog zijn handen langzaam heen en weer, en verspreidde de dood langs de hele linie. Er verschenen ook Bloesems van Vuur die niet zijn werk waren, en Doodspoorten, iets kleiner dan die van Lews Therin, en Pijlen van Vuur die van Logain moesten komen. De andere Asha’man letten goed op, maar niet veel van hen zouden kunnen zien hoe die laatste twee webben waren gesponnen. Er vielen honderden Trolloks, duizenden, kapotgeschoten met bliksemschichten en vuurbollen, Bloesems van Vuur en Doodspoorten en Pijlen van Vuur, terwijl de aarde zelf onder hun voeten ontplofte. Maar ze denderden voort, bulderend en zwaaiend met hun wapens, Myrddraal vlak achter hen aan met hun zwarte zwaarden in de hand. Toen ze de bijgebouwen bereikten, werden die door enkele Trolloks omsingeld. Ze bonsden met hun vuisten op de deuren, wrikten aan de planken met hun zwaarden en speren en gooiden brandende fakkels op de rieten daken. Saldeanen op de daken, die zo snel mogelijk hun bogen afvuurden, schopten de fakkels weer naar beneden, maar sommige bleven hangen op de randen van de daken en de vlammen kregen zelfs vat op het vochtige stro.
De vuren, dacht Rhand naar Lews Therin. De Saldeanen zullen verbranden’. Doe iets!