Выбрать главу

‘Mijn Drakenheer,’ zei de andere man met een buiging, waardoor er nog meer water over zijn rug liep, ‘Verin Sedai heeft me opgedragen u dit meteen te overhandigen.’ Hij haalde een opgevouwen en verzegeld vel papier onder zijn jas vandaan.

Rhand stopte de brief haastig in een zak van zijn eigen jas om hem droog te houden. Inkt liep snel door. ‘Dank je, maar het had kunnen wachten tot ik weer binnen was. Ga zelf maar snel weer naar binnen voor je helemaal doorweekt raakt.’

‘Ze zei metéén, mijn Drakenheer.’ De kerel klonk beledigd. ‘Ze is Aes Sedai.’

Toen Rhand knikte, maakte de man nog een buiging en liep langzaam terug naar het landhuis, met een trotse rechte rug en een parasol die hem kletsnat maakte. Ze was Aes Sedai. Iedereen holde voor Aes Sedai, zelfs in Tyr, waar ze niet erg geliefd waren. Wat had Verin te zeggen dat in een brief moest worden geschreven? Rhand wreef met zijn duim over het zegel en liep verder.

Hij was op weg naar een van de schuren, waarvan het rieten dak gedeeltelijk zwartgeblakerd was. Dit was de schuur waar de Trolloks binnen waren gekomen. Een stevige vent in een ruwe bruine overjas en modderige laarzen leunde tegen de deurpost van de openstaande deuren. Hij sprong rechtop en keek om de een of andere reden haastig over zijn schouder naar binnen toen Rhand naderde. De Speervrouwen spreidden zich uit om de schuur te omsingelen. Rhand bleef stilstaan in de deuropening, Min en de anderen naast zich. Logain gromde een vloek. Een stel lantaarns aan de balken van de zolder gaven schemerig licht, genoeg om te zien dat elk oppervlak binnen bedekt was met een dikke laag krioelende vliegen, zelfs de met stro bedekte aarden vloer. Even zoveel vliegen zoemden nog rond in de lucht, zo scheen het.

‘Waar komen die vandaan?’ vroeg Rhand. Algarin was dan misschien niet rijk, maar hij hield zijn schuren en stallen zo schoon als maar kon. De stevige man keek schuldbewust op. Hij was jonger dan de meeste bedienden in het huis, maar zijn hoofd was half kaal en om zijn mond en ogen zaten diepe rimpels.

‘Weet ik niet, Heer,’ mompelde hij, en wreef met een vuile hand over zijn voorhoofd. Hij richtte zijn blik zo duidelijk op Rhand dat iedereen begreep dat hij liever niet de schuur in keek. ‘Ik stapte even naar de deur voor wat frisse lucht, en toen ik me omdraaide, zaten ze overal. Ik dacht... Ik dacht dat het misschien dóóie vliegen waren.’

Rhand schudde walgend zijn hoofd. Deze vliegen waren maar al te levendig. Niet elke Saldeaan die deze schuur had verdedigd was daarbij omgekomen, maar alle Saldeaanse doden waren hier verzameld. Saldeanen begroeven hun doden niet in de regen. Geen van hen kon vertellen waarom niet, maar je begroef gewoon geen mensen als het regende. Er lagen negentien mannen in een ordelijke rij op de vloer, voor zover je van orde kon spreken, want sommige misten ledematen of hadden gekliefde schedels. Maar ze waren zorgvuldig neergelegd door hun vrienden en metgezellen, hun gezichten gewassen, hun ogen gesloten. Zij waren de reden dat hij hier was. Niet om afscheid te nemen of zoiets sentimenteels; hij kende sommige van deze mannen alleen van gezicht. Hij was hier om zichzelf eraan te herinneren dat zelfs iets wat een volkomen overwinning leek, moest worden betaald in bloed. Toch verdienden ze beter dan al die krioelende vliegen over hen heen.

Ik heb geen geheugensteuntjes nodig, knorde Lews Therin. Ik ben jou niet, dacht Rhand. Ik moet mezelf harden. ‘Logain, doe iets aan die verdomde rotdingen!’ zei hij hardop. Jij bent harder dan ik ooit ben geweest, zei Lews Therin. Plotseling giechelde hij. Als jij mij niet bent, wie ben je dan? ‘Dus nu ben ik een vliegenmepper?’ mompelde Logain. Rhand draaide zich boos naar hem om, maar Alivia sprak in die lijzige tongval voordat hij een woord kon zeggen. ‘Laat mij het proberen, Heer.’ Ze vroeg het, min of meer, maar als Aes Sedai wachtte ze natuurlijk niet op zijn toestemming. Hij kreeg kippenvel toen ze saidar omhelsde en geleidde. Vliegen schuilden altijd voor het lichtste buitje, want één regendruppel was genoeg om een vlieg tegen de grond te slaan, een gemakkelijke prooi tot zijn vleugels droogden. Maar plotseling vlogen er wolken zoemende vliegen door de deuropening, alsof de regen ineens de voorkeur had boven de schuur. De lucht was vervuld van vliegen. Rhand sloeg ze bij zich weg en Min sloeg haar handen voor haar gezicht, een zwaar gevoel van afkeer in de binding, maar de vliegen wilden alleen maar naar buiten. Binnen een paar tellen waren ze allemaal weg. De kalende man, die Alivia met open mond aangaapte, hoestte plotseling en spuugde twee vliegen in zijn hand. Cadsuane wierp hem een blik toe waardoor de man zijn mond dichtklapte en zijn knokkels naar zijn voorhoofd bracht. Het was maar een blik, maar ze was wie ze was.

‘Dus je kijkt toe,’ zei ze tegen Alivia. Haar donkere ogen waren gericht op het gezicht van de Seanchaanse, maar Alivia schrok of stamelde niet. Ze was veel minder onder de indruk van Aes Sedai dan de meeste mensen.

‘En ik onthoud wat ik zie. Ik moet het op de een of andere manier leren als ik de Drakenheer wil helpen. Ik heb meer geleerd dan je beseft.’ Min maakte een geluid in haar keel, iets wat veel leek op een grom, en de binding zwol op van woede, maar de geelharige vrouw negeerde haar. ‘Ben je niet boos op me?’ vroeg ze aan Rhand, haar stem angstig.

‘Ik ben niet boos. Leer zoveel je kunt. Je doet het heel goed.’

Ze bloosde en sloeg haar ogen neer als een meisje dat schrok van een onverwacht compliment. Er zaten fijne lijntjes bij haar ooghoeken, maar soms was het moeilijk te bedenken dat ze honderd jaar ouder was dan elke levende Aes Sedai in plaats van zes jaar jonger dan hij. Hij móést iemand vinden die haar nog meer kon leren. ‘Rhand Altor,’ zei Min boos, en vouwde haar armen over haar borst, ‘je laat die vrouw niét...’

‘Jouw schouwen gaat nooit mis,’ onderbrak hij haar. ‘Wat jij ziet, gebeurt altijd. Je hebt wel eens geprobeerd om dingen te veranderen, maar dat is nooit gelukt. Dat heb je me zelf verteld, Min. Waarom denk je dat het deze keer anders zou kunnen zijn?’

‘Omdat het anders móét zijn,’ zei ze vurig. Ze leunde in zijn richting alsof ze op hem af wilde springen. ‘Omdat ik wil dat het anders is. Omdat het anders zal zijn. Hoe dan ook, ik weet niet hoe alles wat ik heb gezien is afgelopen. Mensen trekken verder. Ik had het mis over Moiraine. Ik zag van alles in haar toekomst, en nu is ze dood. Misschien zijn sommige andere dingen die ik heb gezien ook nooit uitgekomen.’

Het mag deze keer niet anders zijn, hijgde Lews Therin. Je hebt het beloofd!

Er verscheen een lichte frons op Logains gezicht, en hij schudde zijn hoofd. Het beviel hem ongetwijfeld niet om Min haar vaardigheid te horen betwijfelen. Rhand had bijna spijt dat hij hem verteld had over haar schouwen, hoewel het op dat ogenblik een onschuldige aanmoediging had geleken. De man had werkelijk aan Aes Sedai gevraagd om Mins vaardigheid te bevestigen, hoewel hij zo verstandig was geweest om zijn twijfels voor Rhand te verzwijgen. ‘Ik begrijp niet waarom deze jonge vrouw het zo voor je opneemt, jongen,’ peinsde Cadsuane. Ze tuitte nadenkend haar lippen en schudde haar hoofd, met zwaaiende versieringen. ‘O, je bent best leuk om te zien, maar ik begrijp het gewoon niet.’ Om een volgende ruzie met Min te voorkomen – al noemde zij dat niet zo; zij noemde het ‘praten’, maar hij kende het verschil – haalde Rhand Verins brief tevoorschijn en verbrak de klodder gele was met het zegel van een Grote Serpent-ring. De hanenpoten van de Bruine zuster bedekten het grootste deel van het vel, een paar letters doorgelopen waar regendruppels op het papier waren gevallen. Hij liep dichter naar een lantaarn toe. Die rook licht naar bedorven olie.