Loials oren leken onmogelijk nog stijver rechtop te kunnen gaan staan, maar dat gebeurde toch. Zijn mond bewoog, maar hij bracht niets uit. Dus hij moest voor de Stronk spreken. Wat was daar zo geheim aan?
‘Mijn Drakenheer, heer Davram is teruggekeerd.’ Het was Elza Pen-fel die Bashere de schuur in begeleidde. Ze was een knappe vrouw in een donkergroen rijgewaad; haar bruine ogen leken koortsachtig te worden toen ze Rhand vonden. Over haar hoefde hij zich in ieder geval geen zorgen te maken. Elza was fanatiek in haar toewijding. ‘Dank je, Elza,’ zei hij. ‘Je kunt beter teruggaan om te helpen met opruimen. Er is nog veel te doen.’
Ze kneep lichtjes haar lippen opeen en keek iedereen, van Cadsuane tot de Ogier, jaloers aan voordat ze een kniks maakte en vertrok. Ja, fanatiek was het juiste woord.
Bashere was een kleine, slanke man in een met goud versierde grijze jas met de ivoren baton van de krijgsmaarschalk van Saldea erop, en een gouden wolfskop op zijn riem tegenover zijn zwaard. Zijn wijde broek had hij in zijn omgeslagen laarzen gestopt, die zo goed met was waren gepoetst dat ze glansden, ondanks de spetters modder. Zijn recente werk had zoveel formaliteit en waardigheid vereist als hij kon opbrengen, en dat was heel veel. Zelfs de Seanchanen moesten inmiddels van hem hebben gehoord. Er zat grijs in zijn zwarte haren en in de dikke snor die rond zijn mond krulde als twee gebogen hoorns. Zijn donkere, scheefstaande ogen stonden droevig terwijl hij langs Rhand liep, met de schommelende gang van iemand die meer gewend is aan het zadel dan aan zijn eigen voeten. Hij liep langzaam langs de rij dode mannen en bestudeerde elk gezicht. Hoe ongeduldig Rhand ook was, hij gaf hem de tijd om te rouwen. ‘Zoiets als daarbuiten heb ik nog nooit gezien,’ zei Bashere zachtjes. ‘Een grote aanval vanuit de Verwording bestaat gewoonlijk uit duizend Trolloks. De meeste bestaan slechts uit een paar honderd. Ach, Kirkun, je verdediging aan de linkerkant was nooit afdoende. En zelfs dan moet je met drie of vier keer zoveel man zijn als zij om niet in hun kookpotten te belanden. Daarbuiten... Volgens mij is dat een voorteken van Tarmon Gai’don. Een stukje Tarmon Gai’don. Laten we hopen dat het echt de laatste slag is. Als we die overleven, denk ik dat we nooit meer een volgende zullen willen zien. Maar dat zal toch gebeuren. Er is altijd een volgende slag. Ik neem aan dat dat zo blijft totdat iedereen ketellapper wordt.’ Aan het einde van de rij bleef hij staan voor een man wiens gezicht bijna tot aan zijn dikke zwarte baard in tweeën was gekliefd. ‘Ahzkan hier had een mooie toekomst voor zich. Maar datzelfde kun je van een heleboel van deze dode mannen zeggen.’
Hij zuchtte diep en wendde zich tot Rhand. ‘De Dochter van de Negen Manen zal je over drie dagen ontmoeten in een landhuis in het noorden van Altara, vlak bij de grens van Andor.’ Hij raakte de borst van zijn jas aan. ik heb een kaart. Ze is daar al ergens in de buurt, maar volgens hen niet in de landen die zij besturen. Als het op geheimzinnigheid aankomt, lijken Aes Sedai vergeleken bij Seanchanen zo open als dorpsmeisjes.’ Cadsuane snoof.
‘Vermoed je dat het een val is?’ Logain legde zijn zwaard losser in de schede, misschien onbewust.
Bashere maakte een wegwerpgebaar, maar ook hij legde zijn zwaard losser in de schede, ik hou altijd rekening met een val. Dat is het niet. Hoogvrouwe Suroth wilde nog steeds niet dat ik of Manfor met iemand anders dan haar praatte. Met niemand. Onze bedienden waren doofstom, net als toen we naar Ebo Dar gingen met Loial.’
‘Bij die van mij was de tong uitgesneden,’ zei Loial met walging in zijn stem, en zijn oren lagen plat achterover. Zijn knokkels werden wit om de steel van zijn bijl. Haman maakte een geschokt geluid en zijn oren stonden stijf als hekpalen rechtop.
‘Altara heeft net een nieuwe koning gekroond,’ vervolgde Bashere, ‘maar iedereen in het Tarasinpaleis leek op eieren te lopen en over hun schouders te kijken, zowel Seanchanen als Altaranen. Zelfs Suroth keek alsof er een zwaard boven haar hoofd bungelde.’
‘Misschien zijn ze bang voor Tarmon Gai’don,’ zei Rhand. ‘Of voor de Herrezen Draak. Ik zal voorzichtig moeten zijn. Bange mensen doen domme dingen. Wat is er afgesproken, Bashere?’ De Saldeaan haalde de kaart uit zijn jaszak tevoorschijn en liep naar Rhand terug terwijl hij hem uitvouwde. ‘Ze zijn heel stipt. Zij neemt zes sul’dam en damane mee, maar geen andere begeleiders.’ Alivia maakte een geluid als een kwade kat, en hij knipperde met zijn ogen voor hij verderging, ongetwijfeld op zijn minst onzeker over een bevrijde damane. ‘Jij mag vijf mensen meebrengen die kunnen geleiden. Ze zal ervan uitgaan dat elke man die je meebrengt dat kan, maar je mag een vrouw meenemen die niet kan geleiden om de eer te verdelen.’
Min stond plotseling aan Rhands zijde en haakte haar arm in die van hem. ‘Nee,’ zei hij streng. Hij was niet van plan haar mee te nemen naar wat een valstrik kon zijn.
‘We hebben het er nog wel over,’ mompelde ze, en de binding vulde zich met een koppige vastberadenheid.
De gevaarlijkste woorden die een vrouw kan uitspreken, op ‘Ik ga je vermoorden’ na, dacht Rhand. Plotseling kreeg hij het koud. Kwam dat door hem? Of door Lews Therin? De waanzinnige grinnikte zachtjes achter in zijn hoofd. Het maakte niet uit. Over drie dagen zou er één probleem zijn opgelost. Hoe dan ook. ‘Wat nog meer, Bashere?’
Nynaeve tilde de vochtige doek die over haar ogen lag op, voorzichtig zodat hij niet bleef haken aan de armband-en-ringen-angreaal in haar haren – ze droeg die en haar juwelen-ter’angreaal nu de hele dag – en ging op de rand van haar bed zitten. Nu er mannen moesten worden geheeld met afgrijselijke wonden, sommige met afgerukte handen of armen, had het haar kinderachtig geleken Heling te vragen voor een beetje hoofdpijn, maar de wilgenbast scheen ook te hebben geholpen. Alleen langzamer. Een van haar ringen, met een lichtgroene steen die vaag leek te gloeien, voelde aan alsof hij doorlopend trilde, al bewoog hij niet echt. Het patroon van de trillingen varieerde, een reactie op de saidar en saidin die buiten werden geleid. Misschien geleidde er binnen wel iemand. Cadsuane was er zeker van dat de ring richting kon aangeven, maar ze wist niet hoe. Een lange neus naar Cadsuane en haar zogenaamde superieure kennis! Ze wenste dat ze de vrouw dat in het gezicht kon zeggen. Ze was niet bang voor Cadsuane – zeker niet; ze stond boven Cadsuane – maar ze wilde een bepaalde mate van harmonie bewaren. Daarom hield ze haar mond als die vrouw erbij was. De vertrekken die ze deelde met Lan waren ruim maar ook tochtig, zonder goed passende voorzetramen, en door de generaties heen was het huis verzakt. De deuren waren bijgeschaafd zodat ze dicht konden, maar daardoor waren kieren ontstaan waar elk briesje doorheen floot. Het vuur in de stenen haard danste alsof het in de openlucht stond, knapperend en met vele opstijgende vonken. In het tapijt, zo vervaagd dat ze het patroon ervan niet meer goed kon zien, zaten meer brandgaten dan ze kon tellen. Het bed met de stevige palen en versleten hemel was groot en stevig, maar de matras was bultig, uit de kussens staken meer veren dan er dons in zat, en de dekens leken van het verstelwerk aan elkaar te hangen. Maar Lan deelde die kamers met haar, en dat maakte alle verschil. Daardoor leken de vertrekken wel een paleis.
Hij stond voor een van de vensters, al sinds de aanval begon, en staarde nu naar het werk dat buiten gaande was. Of misschien bestudeerde hij het slachthuis dat het grondstuk van het landhuis was geworden. Hij stond zo stil dat hij wel een standbeeld leek, een lange man in een goed passende donkergroene jas, zijn schouders zo breed dat zijn middel slank leek. Het leren koord van zijn hadori hield zijn schouderlange haren – zwart met wat grijs bij de slapen – naar achteren. Een man met een hard gezicht, maar toch mooi. In haar ogen tenminste, en de anderen mochten verder van hem vinden wat ze wilden.