Hij sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar tegen zijn borst, eerst zachtjes maar toen harder, tot ze dacht dat hij alle lucht uit haar longen zou persen. Het kon haar niet schelen. Ze omhelsde hem even krachtig en wist slechts met moeite haar handen van zijn brede rug los te maken. Licht, ze kon wel huilen. Maar ze wist dat ze dat niet mocht doen.
Terwijl hij zijn zadeltassen inpakte, kleedde zij zich haastig om in een groen rijgewaad met gele banden en stevige leren schoenen, en glipte toen de kamer uit voordat hij klaar was. Algarins boekenzaal was groot, een vierkante kamer met een hoge zoldering, vol boekenplanken. Er stonden zes stoelen verspreid door de kamer, en een lange tafel met een groot kaartenrek ernaast. De stenen haard was koud en de staande lampen waren niet aangestoken, maar ze geleidde kort om er drie aan te steken. Na een haastige zoektocht vond ze de kaarten in de ruitvormige vakken van de kaartenkast. Ze waren even oud als de meeste boeken, maar het land veranderde niet veel in twee-of driehonderd jaar tijd.
Toen ze terugkeerde in hun vertrekken was Lan in de zitkamer, met de zadeltassen en de steeds van kleur veranderende zwaardhandmantel over zijn schouder. Zijn gezicht stond onbeweeglijk, een stenen masker. Ze nam enkel de tijd om haar eigen mantel te pakken, van blauwe zijde met een fluwelen voering, en ze liepen zwijgend, haar rechterhand lichtjes op zijn linkerpols, naar de schemerig verlichte stal waar hun paarden stonden. Het rook er naar hooi en paarden en mest, zoals altijd in een stal.
Een slanke, kalende verzorger met een neus die meer dan eens gebroken was geweest, zuchtte toen Lan hem vertelde dat hij Mandarb en Liefdesknoopje gezadeld wilde hebben. Een grijsharige vrouw ging aan het werk met Nynaeves stevige bruine merrie, terwijl drie van de oudere mannen hun best deden om Lans grote zwarte hengst een hoofdstel om te doen en de stal uit te krijgen, ik wil dat je me iets belooft,’ zei Nynaeve zachtjes terwijl ze wachtten. Mandarb danste rond, zodat de mollige vent die probeerde de hengst een zadel op de rug te leggen met het dier mee moest rennen. ‘Een gelofte. Ik meen het, Lan Mandragoran. We zijn niet langer alleen.’
‘Wat moet ik zweren?’ vroeg hij behoedzaam. De kalende verzorger riep er nog twee mannen bij om hem te helpen. ‘Dat je naar Fal Moran rijdt voordat je naar de Verwording gaat, en dat als er iemand met je mee wil, je dat toelaat.’ Hij glimlachte kleintjes, en droevig, ik heb altijd geweigerd om mannen de Verwording binnen te leiden, Nynaeve. Er zijn wel eens mannen met me mee gereden, maar ik zou niet...’
‘Als er eerder mannen met je mee zijn gereden,’ onderbrak ze hem, ‘dan kan dat nu ook. Ik wil je eed erop, anders zweer ik dat ik je de hele lange weg naar Shienar laat rijden.’ De vrouw bevestigde Liefdesknoopjes zadelriemen, maar de drie mannen worstelden nog steeds om het zadel op Mandarbs rug te krijgen en hem ervan te weerhouden de zadeldeken weer af te schudden. ‘Hoe ver zuidwaarts in Shienar ben je van plan me achter te laten?’ vroeg hij.
Toen ze niet antwoordde, knikte hij. ‘Goed dan, Nynaeve. Als je dat wilt. Ik zweer het onder het Licht en bij mijn hoop op redding en wedergeboorte.’
Het was heel moeilijk om niet te zuchten van opluchting. Ze had het gered, en zonder te liegen. Ze probeerde te doen wat Egwene wilde en zich te gedragen alsof ze de Drie Geloften al had afgelegd op de Eedstaf, maar de omgang met een echtgenoot was heel moeilijk als je niet kon liegen, zelfs als het noodzakelijk was. ‘Kus me,’ zei ze, en voegde er haastig aan toe: ‘Dat was geen bevel. Ik wil alleen een kus van mijn man.’ Een afscheidskus. Straks zou er geen tijd meer voor zijn.
‘Waar iedereen bij is?’ zei hij lachend. ‘Daar was je altijd zo verlegen onder.’
De vrouw was bijna klaar met Liefdesknoopje, en een van de verzorgers hield Mandarb zo stil mogelijk terwijl de andere twee haastig de riemen aangespten.
‘Zij hebben het te druk om iets te zien. Kus me, anders ga ik nog denken dat jij degene bent die...’ Hij smoorde haar woorden met zijn lippen. Haar tenen krulden om.
Enige tijd later leunde ze tegen zijn brede borst terwijl hij haar haren streelde. ‘Misschien kunnen we nog een laatste nacht samen doorbrengen in Shienar,’ mompelde hij zachtjes. ‘Het kan even duren voordat we elkaar weer zien, en ik zal de krassen op mijn rug missen.’
Haar gezicht werd warm en ze duwde hem onvast van zich af. De verzorgers waren klaar en staarden nadrukkelijk naar het stro op de grond, maar ze stonden misschien dicht genoeg in de buurt om hen te verstaan! ‘Ik denk van niet.’ Ze was trots dat ze niet ademloos klonk. ‘Ik wil Rhand niet zo lang met Alivia alleen laten.’
‘Hij vertrouwt haar, Nynaeve. Ik begrijp het ook niet, maar het is zo, en dat is het enige wat ertoe doet.’ Ze snoof. Alsof mannen wisten wat goed voor ze was. Haar stevige merrie hinnikte onbehaaglijk terwijl ze tussen dode Trolloks door naar een stuk grond reden, niet ver van de stal, dat ze goed genoeg kende om er een Poort te weven. Mandarb, een geoefend strijdros, reageerde helemaal niet op het bloed, de stank en de enorme lijken. De zwarte hengst leek even kalm als zijn berijder, nu Lan op zijn rug zat. Dat kon ze begrijpen. Lan kalmeerde haar ook altijd. Meestal. Soms deed hij juist het tegenovergestelde. Ze wenste dat ze nog één nacht samen konden doorbrengen. Haar gezicht werd weer warm.
Ze steeg af en putte saidar zonder de angreaal te gebruiken, en weefde een Poort die net hoog genoeg was om Liefdesknoopje aan de hand door te leiden. Ze stond op een stuk grasland met struikjes, gevlekte beuken en andere bomen die ze niet kende. De zon was een gouden bol, net voorbij het hoogste punt, maar de lucht was hier aanmerkelijk kouder dan in Tyr. Ze trok haar mantel dichter om zich heen. In het oosten, noorden en zuiden rezen bergen met besneeuwde toppen op. Zodra Lan door de Poort was, liet ze de weving uiteenvallen en weefde onmiddellijk een andere Poort, een grotere, terwijl ze in het zadel klom en haar mantel weer om zich heen trok.
Lan leidde Mandarb een paar stappen richting het westen en staarde. Niet meer dan twintig pas voor hem eindigde het land abrupt in wat overduidelijk een klif was, en van daaraf strekte de oceaan zich uit tot aan de horizon. ‘Wat moet dit voorstellen?’ wilde hij weten toen hij zich omdraaide. ‘Dit is Shienar niet. Dit is de Wereldrand, in Saldea, zo ver als je maar van Shienar af kunt zijn binnen de Grenslanden.’
‘Ik zei je dat ik je naar de Grenslanden zou brengen, Lan, en dat heb ik gedaan. Denk aan je eed, mijn hart, want dat zal ik zeker doen.’ Toen drukte ze haar hielen in de flanken van haar merrie en liet het dier door de open Poort springen. Ze hoorde hem haar naam roepen, maar ze liet de Poort achter zich dichtvallen. Ze zou hem een kans geven om te overleven.
Slechts een paar uur na noen waren er minder dan zes tafels bezet in de grote gelagkamer van De Koninginnelans. De meeste goed geklede mannen en vrouwen, met klerken en lijfwachten in de houding achter zich, waren hier om ijspepers te kopen of verkopen. Die gedijden goed in de voetheuvels aan de landzijde van de Banikhanbergen, die door velen in Saldea de Zeewand werden genoemd. Weilin Aldragoran had geen belangstelling voor pepers. De Zeewand had andere oogsten, rijkere oogsten.
‘Mijn laatste aanbod,’ zei hij, en zwaaide met een hand over tafel. Aan elke vinger droeg hij een ring met een edelsteen. Geen grote stenen, maar goede. Een man die juwelen verkocht, moest reclame maken. Hij handelde ook in andere zaken – bont, zeldzaam hout voor meubelmakers, goed gemaakte zwaarden en wapenrustingen, af en toe andere dingen die veel winst opleverden – maar het grootste deel van zijn jaarlijkse winst kwam uit juwelen. ‘Lager ga ik niet.’ Er lag een lap zwart fluweel op tafel, waarop een groot deel van zijn voorraad prachtig voor de dag kwam. Smaragden, vuurdruppels, saffieren, en het beste van alles, diamanten.