Выбрать главу

De fonkeling in haar ogen versterkte en ze greep haar lange, dikke vlecht met een hand vast. ‘Lan zei me eens dat Malkier blijft leven zolang er nog één man is die de hadori draagt als belofte dat hij de Schaduw zal bestrijden. Zolang er nog één vrouw is die de ki’sain draagt als belofte dat ze haar zoon zal sturen om de Schaduw te bestrijden. Ik draag de ki’sain, Meester Aldragoran. Mijn echtgenoot draagt de hadori. En u ook. Moet Lan Mandragoran alléén naar de Laatste Slag rijden?’

Hij lachte, schuddebuikte. En toch voelde hij de tranen over zijn wangen rollen. Het was waanzin! Volkomen waanzin! Maar hij kon er niets aan doen. ‘Nee, Vrouwe. Ik kan niet garant staan voor anderen, maar ik zweer u onder het Licht en bij mijn hoop op redding en wedergeboorte dat hij niet alleen zal rijden.’ Ze keek hem even onderzoekend aan, knikte toen ferm en draaide zich om. Hij stak zijn hand uit. ‘Mag ik u wat wijn aanbieden, Vrouwe? Mijn vrouw zou u graag willen ontmoeten.’ Alida was Saldeaanse, maar ze zou zeker de vrouw van de Ongekroonde Koning willen ontmoeten. ‘Dank u, Meester Aldragoran, maar ik heb nog enkele andere dorpen te bezoeken vandaag, en ik moet vanavond terug zijn in Tyr.’ Hij keek haar met zijn ogen knipperend na terwijl ze haar mantel pakte en naar de deur schreed. Ze had nog enkele andere dorpen te bezoeken vandaag, en ze moest vanavond in Tyr terug zijn? Aes Sedai konden echt wonderen verrichten!

Het was stil in de gelagkamer. Ze hadden niet zachtjes gesproken, en zelfs het meisje met het hakkebord had haar hamers laten rusten. Iedereen staarde naar hem. De meeste uitlanders gaapten hem met open mond aan.

‘Nou, Managan, Gorenellin,’ zei hij, ‘herinneren jullie je nog wie jullie zijn? Herinneren jullie je je bloed? Wie rijdt er met me mee naar Tarwins Kloof?’

Even dacht hij dat ze geen van beiden iets zouden zeggen, maar toen stond Gorenellin op, met glanzende ogen van de tranen. ‘De Gouden Kraanvogel vliegt voor Tarmon Gai’don,’ zei hij zachtjes. ‘De Gouden Kraanvogel vliegt voor Tarmon Gai’don!’ schreeuwde Managan, en sprong zo snel overeind dat hij zijn stoel omgooide. Lachend ging Aldragoran bij hen staan, en ze schreeuwden alle drie zo hard ze konden. ‘De Gouden Kraanvogel vliegt voor Tarmon Gai’don!’

21

In de Steen

De modder van het buitenste deel van de stad ging over in geplaveide straten bij de muren van Tyr. Het eerste wat Rhand opmerkte, was de afwezigheid van wachten. Ondanks de hoge stenen kantelen met torens werd de stad nog minder zwaar verdedigd dan stedding Shangtai, waar hem en elke andere mens bij het eerste licht die ochtend vriendelijk maar ferm de toegang was ontzegd.

Hier waren de balkons voor boogschutters langs de torens leeg. De deur met ijzeren balken in het grijze wachthuis net binnen de brede poorten stond wijd open, en een vrouw met een hard gezicht in ruwe wol, haar mouwen opgestroopt over haar dunne armen, zat bij een houten tobbe en schrobde kleren op een wasbord. Ze leek er te wonen; twee vuile kindertjes met een duim in de mond keken met grote ogen naar hem en zijn metgezellen. Of naar hun paarden, eigenlijk.

Tai’daishar was dan ook het aanzien waard, een gespierde zwarte hengst met een brede borst, een paard dat aandacht trok, maar hij had toch besloten het dier te berijden. Als de Verzakers hem net zo eenvoudig konden vinden als in Algarins landhuis, had het weinig zin om zich te verstoppen. Of er althans te veel moeite voor te doen. Hij droeg zwarte rijhandschoenen om de drakenkoppen op zijn handen en de reigers die in zijn handpalmen waren gebrand te verbergen.

Zijn overjas was van donkergrijze wol zonder een steekje borduursel, de zadeldeken van de hengst eenvoudig, en zijn zwaardgevest en schede had hij al bekleed met onbewerkte zwijnenhuid toen hij ze verkregen had; niets om twee keer naar te kijken. Cadsuane, in onversierde grijze wol, droeg de kap van haar donkergroene mantel omhoog om haar Aes Sedai-gezicht te verbergen, maar Min, Nynaeve en Alivia hoefden zich niet te verstoppen. Hoewel Mins met bloemen geborduurde rode overjas en strakke broek misschien wat aandacht zouden trekken, en niet te vergeten haar hooggehakte rode laarzen. Hij had vrouwen in Cairhien gezien die dergelijke kleding droegen, in navolging van haar, maar het leek onwaarschijnlijk dat die dracht zich naar Tyr had verspreid, waar de mensen bescheiden waren. In het openbaar, althans. Nynaeve droeg een blauwzijden gewaad met gele banden en al haar juwelen, slechts deels bedekt door haar blauwe mantel, maar in Tyr stikte het van de zijde. Ze wilde zelfs haar stola dragen! Maar die zat in haar zadeltas. En dat was te veel moeite.

Het tweede wat hij opmerkte was het geluid, een ritmisch geklapper, af en toe begeleid door een doordringende fluittoon. Het was eerst vaag te horen maar scheen snel dichterbij te komen. Ondanks het vroege tijdstip was het druk in de straten die hij vanaf de poorten kon zien. De helft van de mensen die hij zag, leek van het Zeevolk te zijn, de mannen met blote borsten en de vrouwen in felgekleurde linnen hemden, allemaal met lange sjerpen in fellere kleuren dan die de Tyreense burgers droegen. Iedereen keek in de richting van dat geluid. Kinderen renden tussen de menigte door, doken voor karren langs die meestal werden getrokken door ossen met grote hoorns, en renden naar het geluid toe. Verschillende goed geklede mannen en vrouwen waren uit hun draagstoelen gestapt en stonden naast de dragers te kijken. Een koopman met een gevorkte baard en zilveren ketens over de borst van zijn overjas hing half uit het raam van een roodgelakte koets, en schreeuwde tegen de menner dat hij het zenuwachtig dansende span paarden in beweging moest zetten zodat hij het beter kon zien.

Er vlogen plotseling witgevleugelde duiven op, opgeschrokken van hun plaats op de puntige pannendaken door een extra scherpe fluittoon. Twee grote groepen duiven botsten tegen elkaar aan, waardoor de mensen beneden werden bekogeld met verdoofde vogels. Sommige mensen wendden daadwerkelijk hun blik af van het naderende geluid en staarden naar de hemel. Een groot aantal van hen greep de gevallen vogels en draaide ze de nek om, en niet alleen mensen op blote voeten en in versleten wol. Een vrouw in zijde en kant, die naast een van de draagstoelen stond, greep er snel een stuk of zes voordat ze weer in de richting van het geluid keek, met de vogels aan hun poten in haar hand.

Alivia maakte een verschrikt geluid. ‘Brengt dat ongeluk of geluk?’ vroeg ze lijzig. ‘Het moet wel ongeluk brengen. Behalve als duiven hier anders zijn?’ Nynaeve keek haar zuur aan maar zei niets. Ze was heel stil geweest sinds Lan de vorige dag was verdwenen, en over dat onderwerp wilde ze helemaal niet praten. ‘Sommige van die mensen zullen de hongerdood sterven,’ zei Min bedroefd. De binding trilde van verdriet. ‘Ik zie voor hen allemaal iets.’

Hoe kan ik me verstoppen? lachte Lews Therin. Ik ben ta’veren! Jij bent dood, dacht Rhand scherp. De mensen die voor hem stonden zouden verhongeren, en hij lachte? Er was niets aan te doen natuurlijk, niet als Min het zei, maar lachen was iets anders. Ik ben ta’veren. Ik!

Wat gebeurde er nog meer in Tyr vanwege zijn aanwezigheid? Dat hij ta’veren was had niet altijd enig effect, maar als het wel zo was, kon het gevolgen hebben voor een hele stad. Ze konden maar beter doen waar hij voor gekomen was, voordat de verkeerde mensen beseften wat dingen als duiven die tegen elkaar aan vlogen betekenden. Als de Verzakers legers Trolloks en Myrddraal achter hem aan stuurden, zouden Duistervrienden waarschijnlijk elke kans aangrijpen om hem een pijl tussen zijn ribben te schieten. Weinig moeite doen om je te verstoppen was niet hetzelfde als helemaal geen moeite doen. ‘Je had net zo goed de Banier van het Licht en een erewacht van duizend man mee kunnen brengen in plaats van slechts zes,’ mompelde Cadsuane droog, kijkend naar de Speervrouwen die deden alsof ze niets met Rhands groep te maken hadden. Ze stonden er in een grote kring omheen, hun sjoefa over hun hoofden en sluiers tot op hun borst. Twee van hen waren Shaido, en hun ogen fonkelden wanneer ze naar hem keken. De Speervrouwen droegen hun speren allemaal op hun rug, door het harnas van hun boogkokers gestoken, maar alleen omdat Rhand had gezegd dat hij ze anders zou achterlaten en iemand anders mee zou nemen. Nandera had gestaan op minstens een paar Speervrouwen, en had hem aangestaard met ogen zo hard als smaragden. Hij had geen ogenblik overwogen om te weigeren. Als enige kind van een Speervrouwe ooit had hij zo zijn verplichtingen. Hij greep Tai’daishars teugels en plotseling kwam er een grote wagen vol machines in zicht, klapperend en sissend. De brede met ijzer beslagen wielen sloegen vonken op de grijze plaveistenen toen de kar door de straat rommelde, zo snel als een man kon draven. De machines leken wel stoom te zweten; een zware houten schacht ging op en neer en duwde een andere verticale schacht, en er kwam grijze rook uit een metalen schoorsteen. Er was geen paard te zien, alleen een vreemdsoortige hefboom aan de voorkant om de wielen mee te draaien. Een van de drie mannen die in de wagen stonden trok aan een lang touw, en er ontsnapte met een hoge fluittoon stoom uit een buis boven op een enorme ijzeren cilinder. De toeschouwers staarden er met ontzag naar en sommige sloegen hun handen over hun oren, maar de paarden van de koopman met de gevorkte baard vonden er niets aan.