‘Wat is er?’ wilde Nynaeve weten. Ze liep naar hem toe en keek bezorgd naar hem op. ‘Je ziet helemaal grijs.’ Ze reikte naar zijn hand en hij kreeg kippenvel.
Hij duwde haar handen weg. ‘Het gaat best met me. Blijf uit de buurt.’ Ze bleef staan en keek hem aan met een van die blikken die vrouwen in hun buidel bij zich dragen. Deze blik zei dat ze wist dat hij loog, ook al kon ze het niet bewijzen. Oefenden ze die blikken voor de spiegel? ‘Blijf uit de buurt, Nynaeve.’
‘Het gaat wel goed met hem, Nynaeve,’ zei Min, hoewel haar gezicht ook een beetje grijs was en ze beide rode handschoenen tegen haar middel drukte. Ze wist het.
Nynaeve snoof en trok minachtend haar neus op, maar ging eindelijk aan de kant. Misschien had Lan er genoeg van gekregen en was hij weggelopen. Nee, dat niet. Lan zou haar nooit verlaten behalve als ze het hem opdroeg, en dan nog alleen maar zo lang als het moest. Waar hij ook was, Nynaeve wist ervan en had hem daar waarschijnlijk heen gestuurd om haar eigen redenen. Aes Sedai en hun verdomde geheimen.
Hij geleidde Geest met een beetje Vuur. De bekende verticale zilverachtige spleet verscheen aan het voeteneinde van het bed, en leek te draaien en schemerig uitzicht te bieden op enorme pilaren in de duisternis. Het enige licht kwam van de verlichting in de kamer. De opening, enkele duimen boven de vloer, was niet groter dan de kamerdeur, maar zodra hij volledig open was sprongen drie van de Speervrouwen erdoor, met hun sluiers al om, en trokken hun speren tevoorschijn. Rhand kreeg weer kippenvel toen Alivia achter hen aan sprong. Ze had zichzelf de taak toebedeeld hem te beschermen en nam die even ernstig op als de Speervrouwen. Hier zou echter geen hinderlaag of gevaar wachten, dus stapte hij door de Poort. Aan de andere kant hing de Poort meer dan een voet boven de enorme grijze steenplaten, die hij niet meer wilde beschadigen dan hij al had gedaan. Dit was het Hart van de Steen, en met de Kracht nog in zich en het licht dat achter hem binnenviel vanuit de kamer in De Draak, zag hij het smalle gat in een van die stenen waar hij Callandor in de vloer had gedreven. Hij die hem lostrekt zal volgen. Hij had lang nagedacht voordat hij Narishma op pad had gestuurd om hem Callandor te brengen. Hoe de Voorspellingen ook hadden bedoeld dat de man hem zou volgen, Narishma was vandaag met andere dingen bezig. Hij werd omgeven door een woud van immense roodstenen pilaren. Ze strekten zich uit in de duisternis waarin de onaangestoken gouden lampen, de gebogen zoldering en de grote koepel verborgen gingen. Zijn laarzen veroorzaakten holle echo’s in de enorme ruimte, en hij hoorde het gefluister van de zachte laarzen van de Speervrouwen. In deze ruimte verdween het gevoel van opgeslotenheid.
Min sprong na hem naar binnen – met in elke hand een werpmes en haar hoofd draaiend, haar blikken speurend in het donker. Maar Cadsuane, die voor de Poort stond, zei: ik spring niet als het niet echt moet, jongen.’ Ze stak een hand uit en wachtte tot hij die aannam.
Hij hielp haar naar beneden en ze knikte als dank. Het kon een dankbare knik zijn. Maar die knik kon ook betekenen: ‘Het werd eens tijd.’ Er verscheen een bol van licht boven haar handpalm en even later had Alivia ook een lichtbol gemaakt. De twee zorgden voor een poel van helderheid waardoor de duisternis daarbuiten nog dieper werd.
Nynaeve eiste dezelfde hulp en was nog zo vriendelijk om een woord van dank te mompelen – ze maakte snel een eigen lichtbol. Toen hij een van de Speervrouwen een hand aanbood – hij dacht dat het Sarendhra was, een van de Shaido, al kon hij niet meer van haar zien dan blauwe ogen boven haar zwarte sluier – gromde ze minachtend en sprong omlaag, speer in de hand, gevolgd door de andere twee. Hij liet de Poort dichtvallen maar hield saidin vast, ondanks het gedraai in zijn maag en hoofd. Hij verwachtte niet meer te hoeven geleiden voordat hij uit de Steen wegging, maar hij wilde Lews Therin niet nog een kans geven de Kracht te grijpen.
Je moet me vertrouwen, snauwde Lews Therin. Als we het willen redden tot Tarmon Gai’don, zodat we kunnen sterven, moet je me vertrouwen.
Je hebt me eens verteld dat ik niemand moest vertrouwen, dacht Rhand. Jou ook niet.
Alleen waanzinnigen vertrouwen niemand, fluisterde Lews Therin. Plotseling begon hij te huilen. O, waarom heb ik toch een waanzinnige in mijn hoofd? Rhand duwde de stem naar de achtergrond. Toen hij door de hoge boog beende, het Hart uit, was hij verbaasd twee Verdedigers van de Steen in geribde helmen en glanzende borstplaten aan te treffen, de pofmouwen van hun jassen zwart met goud gestreept. Ze hadden hun zwaarden getrokken en staarden naar de boog met op hun gezichten zowel verwarring als grimmige vastberadenheid. Ze waren ongetwijfeld geschrokken toen ze lichten zagen en voetstappen hoorden in een ruimte die maar één ingang had, een ingang die zij bewaakten. De Speervrouwen doken ineen, hun speren geheven, verspreidden zich naar beide kanten en gingen langzaam op de twee af.
‘Bij de Steen, hij is het,’ zei een van de mannen, en stak snel zijn zwaard weg. Hij was stevig, met een onregelmatig litteken dat op zijn voorhoofd begon en via de brug van zijn neus naar zijn kaak liep. Hij maakte een diepe buiging en spreidde zijn handen, in handschoenen met stalen stukken erop, wijd uit. ‘Mijn Drakenheer,’ zei hij. ‘lagin Handar, Heer. De Steen staat. Deze heb ik op die dag gekregen.’ Hij raakte het litteken op zijn gezicht aan. ‘Een eervolle verwonding, Handar, en een dag om nooit te vergeten,’ zei Rhand toen de andere, slankere man haastig zijn zwaard wegstak en een buiging maakte. Toen pas lieten de Speervrouwen hun speren zakken, maar ze hielden hun gezichten gesluierd. Een dag om nooit te vergeten? Trolloks en Myrddraal binnen in de Steen. De tweede keer dat hij werkelijk met Callandor had gevochten, en het Zwaard dat Geen Zwaard was gebruikte waar het voor bedoeld was. Overal doden. Een dood meisje dat hij niet meer tot leven kon brengen. Wie kon zo’n dag vergeten? ‘Ik weet dat ik het bevel had gegeven om het Hart te bewaken zolang Callandor er was, maar waarom staan jullie nog steeds op wacht?’
De twee mannen keken elkaar verwonderd aan. ‘U gaf het bevel om wachten te plaatsen, mijn Drakenheer,’ zei Handar, ‘en de Verdedigers gehoorzamen, maar u hebt nooit iets over Callandor gezegd, behalve dat niemand mocht naderen zonder bewijs dat ze door u gestuurd waren.’ Plotseling schrok de stevige man en maakte opnieuw een buiging, nog dieper dan de eerste. ‘Vergeef me, Heer, als het lijkt alsof ik u tegenspreek. Dat is niet mijn bedoeling. Zal ik de hoogheren naar uw vertrekken laten komen? Uw kamers zijn gereedgehouden voor uw terugkeer.’
‘Niet nodig,’ zei Rhand. ‘Darlin verwacht me, en ik weet waar ik hem kan vinden.’
Handar kromp ineen, terwijl de andere man schijnbaar plotseling iets belangwekkends op de vloer had ontdekt en het aandachtig bestudeerde. ‘U hebt mogelijk een geleide nodig, Heer,’ zei Handar langzaam. ‘De gangen... Soms veranderen de gangen.’ Aha. Het Patroon rafelde dus echt. Dat betekende dat de Duistere de wereld meer aanraakte dan hij sinds de Oorlog van de Schaduw had gedaan. Als dit te veel doorzette voor Tarmon Gai’don, kon de Eeuwkant ontrafelen. Het einde van de tijd, de werkelijkheid en de schepping. Hij moest op de een of andere manier zorgen dat de Laatste Slag begon voordat dat gebeurde. Maar dat durfde hij niet. Nog niet.
Hij verzekerde Handar en de ander ervan dat hij geen geleide nodig had, en ze maakten weer een buiging, schijnbaar aanvaardend dat de Herrezen Draak alles kon wat hij beweerde. De eenvoudige waarheid was dat hij Alanna kon vinden – hij had recht in haar richting kunnen wijzen – en ze had zich verplaatst sinds hij haar voor het eerst had gevoeld. Ongetwijfeld om Darlin op te zoeken en hem te vertellen dat Rhand Altor eraan kwam. Min had haar genoemd als een van degenen die hij in zijn hand hield, maar Aes Sedai vonden altijd wel een manier om tegelijkertijd aan beide kanten te staan. Ze hadden altijd hun eigen plannen, hun eigen doelen. Kijk maar naar Nynaeve en Verin. Kijk maar naar hen allemaal. ‘Ze springen wanneer jij kikker zegt,’ zei Cadsuane koel, en duwde de kap van haar mantel achterover toen ze wegliepen van het Hart. ‘Dat kan slecht voor je zijn, als te veel mensen springen omdat jij het zegt.’